bs 4 zenuwstelsel + bs 5 gedrag

BS 4 het zenuwstelsel
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

BS 4 het zenuwstelsel

Slide 1 - Diapositive

Planning
Vragen over BS 1, 2 en 3--> hou bij van welke basisstoffen je nog niet genoeg weet.
Uitleg BS 4
Een paar opdrachten maken
Uitleg BS 5

Slide 2 - Diapositive

We starten met een aantal vragen over BS 1, 2 en 3

Slide 3 - Diapositive

Herhaling BS 1:
Welke opmerking over impulsen is juist?
A
Impulsen laten zintuigen reageren.
B
Impulsen bevatten informatie over de situatie buiten het lichaam.
C
Impulsen ontstaan in zintuigen.
D
Impulsen gaan altijd naar spieren toe.

Slide 4 - Quiz

Herhaling BS2:
Welke uitspraken zijn waar?
1) In je vingertoppen zitten meer tastzintuigjes dan in de palm van je hand
2) Als je je vinger in koud water stopt, dan werken zowel de warmtezintuigen en koudezintuigen
A
Beide onjuist.
B
1 is juist
C
2 is juist
D
Beide juist

Slide 5 - Quiz

Een ........ is een orgaan dat reageert op bepaalde invloeden uit de omgeving
Een bepaalde invloed uit de omgeving noemen we een ........
Zintuigcellen zetten prikkels om in ......
Zintuig
prikkel
impulsen

Slide 6 - Question de remorquage

Herhaling BS 1:
De prikkel voor je neus is ...

Slide 7 - Question ouverte

Herhaling BS 3:
Geluid komt je oor binnen. In welk rijtje staan de onderdelen die het geluid tegenkomt in de juiste volgorde?
A
Gehoorgang - trommelvlies - slakkenhuis - gehoorbeentjes
B
Gehoorgang - trommelvlies - gehoorbeentjes - slakkenhuis.
C
Gehoorgang - gehoorbeentjes - trommelvlies - slakkenhuis
D
Gehoorgang - gehoorbeentjes - slakkenhuis - trommelvlies

Slide 8 - Quiz


Herhaling BS 3:
De 3 gehoorbeentjes zijn de hamer, het aambeeld en de ...
timer
0:30

Slide 9 - Question ouverte

Als de iris van het oog groter wordt, wat verandert er dan aan de lens?
A
die wordt kleiner
B
die wordt groter
C
die wordt aangepast
D
die blijft onveranderd

Slide 10 - Quiz



Wat wordt er bedoeld met iemand die bijziend is?
timer
0:30

Slide 11 - Question ouverte

Sleep de juiste onderdelen naar het juiste nummer.
9
3
12
Gele vlek
Hoornvlies
Oogspier

Slide 12 - Question de remorquage

BS 4 het zenuwstelsel
- Je kunt de bouw en functies van het zenuwstelsel beschrijven.
- Je kunt de bouw van zenuwcellen en zenuwen beschrijven.

Slide 13 - Diapositive

Centrale Zenuwstelsel
Werking zenuwstelsel

Slide 14 - Diapositive

Ruggenmerg
-Hoofd en hals direct met hersenen verbonden
-Romp en ledematen zijn met ruggenmerg verbonden
-Impulsen gaan via ruggenmerg naar de hersenen

Slide 15 - Diapositive

Werking zenuwstelsel
-Hoofd en hals direct met hersenen verbonden
-Romp en ledematen zijn met ruggenmerg verbonden
-Impulsen gaan via ruggenmerg naar de hersenen
Of klieren

Slide 16 - Diapositive

Bewuste reactie
Reflex

Slide 17 - Diapositive

Bewuste reactie

Impulsen van zintuig via zenuwen naar je hersenen

Hersenen worden zich bewust wat er gebeurt

Impulsen van je hersenen naar spieren en klieren
Onbewuste reactie

Impulsen van zintuig via zenuwen naar ruggenmerg. Niet naar de hersenen

Vaste snelle onbewuste reactie op een bepaalde prikkel

Slide 18 - Diapositive

Zenuwcel
- Uitlopers brengen impulsen richting cellichaam.
- Uitlopers brengen impulsen van cellichaam af.
- Cellichamen in of bij het centraal zenuwstelsel (CZ)

Slide 19 - Diapositive

Zenuw
Meerdere zenuwcellen samen, beschermd door een isoleerlaag.
Denk aan elektriciteitsdraden.

Slide 20 - Diapositive

Zenuw

Slide 21 - Diapositive

Wat is de taak van de zenuwen?
A
Impulsen aanmaken
B
Impulsen doorgeven aan de hersenen
C
Ze verbinden het centrale zenuwstelsel met de rest van lichaam
D
Ze produceren bepaalde stoffen

Slide 22 - Quiz

Elke uitloper is omgeven door een dun laagje, waarom is dat?

Slide 23 - Question ouverte

Uit welke twee onderdelen is een zenuwcel opgebouwd?

Slide 24 - Question ouverte

Maak opdracht 1 t/m 5 van BS 4 in de digitale omgeving van biologie voor jou
timer
10:00

Slide 25 - Diapositive

5.5 Gedrag

Slide 26 - Diapositive

Leerdoelen
- Je kunt uitleggen wat gedrag is.
- Je kunt uitleggen waardoor gedrag wordt bepaald.
- Je kunt het verschil benoemen tussen observatie en interpretatie

Slide 27 - Diapositive

Gedrag
- Bestaat uit handelingen die met elkaar samenhangen
- Bijv. jagen of koken
- Handeling          effect        handelingen = gedragsketen

Gedragsketen
Handeling

Slide 28 - Diapositive

Waardoor wordt gedrag bepaald?
Gedrag wordt bepaald door prikkels en motivatie
- Prikkel = invloed uit de omgeving
- Inwendige en uitwendige prikkels


Inwendig
Uitwendig
Honger/ dorst
Bericht op je telefoon
Hormonen voor voortplanting
Je ziet een vriend(in) op straat
Een volle blaas
Een hete pan
Motivatie = bereidheid om te reageren op een prikkel

Slide 29 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een gedragsketen?
A
Jezelf aankleden voor het voetbal
B
Remmen met je fiets
C
Groente snijden voor de groentensoep
D
De lamp aanzetten in een donkere kamer

Slide 30 - Quiz

Geef een voorbeeld van een inwendige prikkel en een uitwendige prikkel.

Slide 31 - Question ouverte

Het pakken van een frietje = respons (reactie op een prikkel)

Slide 32 - Diapositive

Gedrag: aangeboren vs. aangeleerd
Aangeboren gedrag
  • Gedrag dat een kind of dier uit zichzelf vertoont (instinct)
  • Bijv. trappelend kievitskuiken en pasgeboren kalf


Slide 33 - Diapositive

Gedrag: aangeboren vs. aangeleerd
Aangeleerd gedrag
  • Gedrag dat door soortgenoten of mensen is aangeleerd
  • Bijv. trucjes bij een hond

Slide 34 - Diapositive

3

Slide 35 - Vidéo

Is dit een voorbeeld van aangeboren of aangeleerd gedrag?
Aangeboren
Aangeleerd

Slide 36 - Sondage

Wat is hier de uitwendige prikkel voor het kuiken?
A
De aanwezigheid van moedermeeuw
B
Het bedelen van de andere kuikens
C
Honger
D
De snavel van de moeder

Slide 37 - Quiz

Bij welke snavel is de motivatie om te pikken het grootste?
A
Gele snavel
B
Gele snavel met rode stip

Slide 38 - Quiz

Sociaal gedrag
Een prikkel of handeling bij sociaal gedrag noem je een signaal

Handeling van een dier/ mens is een prikkel (dus signaal) voor de handeling van een soortgenoot (respons/ reactie)


Slide 39 - Diapositive

Aan de slag met...
- Maken 5.4 en 5.5


Slide 40 - Diapositive