Leesvaardigheid klas 1 (4tm6)

Vandaag

Herhalen leesvaardigheid:
Hoofdstuk 4 t/m 6


Daarna: nieuwsquiz! 
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Vandaag

Herhalen leesvaardigheid:
Hoofdstuk 4 t/m 6


Daarna: nieuwsquiz! 

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 4 
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst, kun je de tekst beter begrijpen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.

Er bestaan verschillende tekstverbanden: 
chronologisch, opsommend, tegenstellend en opsommend.

Kun je die verbanden uitleggen?

Slide 2 - Diapositive

Welke signaalwoorden horen bij een chronologisch verband?

Slide 3 - Carte mentale

Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?

Slide 4 - Carte mentale

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellend verband?

Slide 5 - Carte mentale

Welke signaalwoorden horen bij een toelichtend verband?

Slide 6 - Carte mentale

Hoofdstuk 5
Elke schrijver heeft een doel met zijn tekst. Er zijn vier tekstdoelen: amuseren, informeren, overtuigen en activeren

Om het tekstdoel te bepalen, moet je vaststellen wat het belangrijkste is wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.

Slide 7 - Diapositive

Welk tekstdoel heeft een betoog?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 8 - Quiz

Welk tekstdoel heeft een cartoon?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 9 - Quiz

Welk tekstdoel heeft een studieboek?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 10 - Quiz

Welk tekstdoel heeft een reclamefolder?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 11 - Quiz

Kun je een voorbeeld noemen van een tekstsoort met als doel: activeren?

Slide 12 - Question ouverte

Hoofdstuk 6
Vaak staan er illustraties bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes en tabellen. De schrijver kan met een illustratie verschillende doelen hebben. Hij wil:

• de tekst verfraaien. Hij kiest een illustratie die bij de tekst past.
• de aandacht trekken. Hij kiest voor een opvallende afbeelding bij de tekst.
• informatie uit de tekst verduidelijken. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst overzichtelijk in een schema of tabel.
• informatie uit de tekst aanvullen. Hij laat bijvoorbeeld op een kaartje zien waar de plek ligt die in de tekst genoemd wordt.


Slide 13 - Diapositive

Wat is vaak het doel van een tabel bij een tekst?

Slide 14 - Question ouverte

Herhalen!

Slide 15 - Diapositive

Welke leesstrategieën zijn er?

Slide 16 - Carte mentale

Welke leesstrategie gebruik je als je de hoofdgedachte van een tekst wil weten?
A
Oriënterend lezen
B
Globaal lezen
C
Zoekend lezen
D
Precies lezen

Slide 17 - Quiz

Welke teksten hebben eigenlijk nooit een slot?

Slide 18 - Question ouverte

Bij welk verband hoort het signaalwoord 'daarentegen'?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het doel van iemand die een rap schrijft?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 20 - Quiz