Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
KED23 Plaatsbepalingen
Mapa de la clase Plattegrond van de klas
Slide 1 - Diapositive
Noem 2 manieren waarop je vraagt hoe het met iemand gaat
Slide 2 - Question ouverte
Reageer op de vraag: ¿ Cómo te llamas ?
Slide 3 - Question ouverte
Wat denk je dat: ¿ vives por aqui? betekent?
Slide 4 - Question ouverte
wij zijn
zij zijn
ik ben
jullie zijn
jij bent
hij is
soy
eres
es
somos
sois
son
Slide 5 - Question de remorquage
Op welke 2 manier vertaal je: U in het Spaans?
Slide 6 - Question ouverte
Welke getallen worden hier voluit geschreven: diez - diecisiete - once - catorce
Slide 7 - Question ouverte
DAGEN VD WEEK
Slide 8 - Carte mentale
HET LIDWOORD In welke zin staat het lidwoord in de juist vorm? LAS of LA
A
LAS chica es guapa
B
LA chica es guapa
Slide 9 - Quiz
HET LIDWOORD In welke zin staat het lidwoord in de juist vorm ? LOS of EL
A
LOS chicos son simpáticos
B
EL chicos son simpáticos
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Diapositive
Hoe zeg je op de vorige afbeelding de tijd in het Spaans:
A
Son las 11 y media
B
Son las 10 y media
C
Son las 11
D
Son las 10
Slide 12 - Quiz
Hoe zeg je in het Spaans: Het is 1 uur
Slide 13 - Question ouverte
Hoe zeg je in het Spaans: Het is 2 uur
Slide 14 - Question ouverte
Son las 2 menos cuarto het is:
A
het is kwart OVER 2
B
het is kwart VOOR 2
Slide 15 - Quiz
Het werkwoord ESTAR, hoe vertaal je: Estoy en casa
A
Ik ga naar huis
B
Ik ben thuis
Slide 16 - Quiz
ESTAR: Hoe vertaal je: Estoy en el tercer año
A
Ik ga naar de derde klas
B
Ik zit in de derde klas
Slide 17 - Quiz
Yo ...................... Español
A
hablas
B
hablamos
C
hablo
Slide 18 - Quiz
Pablo (él) ................. en un restaurante
A
trabajo
B
trabajas
C
trabaja
Slide 19 - Quiz
Antwoord op de vraag: ¿ Dónde vives ? (waar woon je)
Slide 20 - Question ouverte
Antwoord op de vraag: ¿ Qué coméis ? (wat eten jullie)
Slide 21 - Question ouverte
Vul het juiste werkwoord in: Paco ................ 18 años
A
es
B
está
C
tiene
Slide 22 - Quiz
Vul het juiste werkwoord in: Yo ............... de Holanda
A
tengo
B
soy
C
estoy
Slide 23 - Quiz
Vul het juiste antwoord in: Carmen .............. los ojos azules (carmen heeft blauwe ogen)
A
son
B
tiene
C
está
Slide 24 - Quiz
Vul het juiste werkwoord in: Ana .......... muy guapa (Ana is heel knap)
A
es
B
tiene
Slide 25 - Quiz
Mi familia no es muy grande. Somos solo cuatro personas: mi padre, mi madre, mi hermana, y yo. También tenemos un perro. Yo soy mayor que mi hermana, pero ella es más alta. Vamos juntos al colegio. Yo tengo doce años y ella once. Mis padres se llaman Javier y María. Mi hermana se llama Sara, y yo Luis. Vivimos en una casa muy bonita. WELKE BEWERING IS JUIST:
A
Mijn familie is erg groot
B
We zijn met 4 personen
C
Ik ben 11 jaar en mijn zus 12 jaar
D
Mijn zus heet Sara en ik Luis
Slide 26 - Quiz
Nico Furtado : Nico tiene 29 años y es de Uruguay. Ahora vive en Argentina. Después de terminar sus estudios ha ido a Buenos Aires, la capital de Argentina, para buscar trabajo. welke beweringen zijn juist? ( meerdere mogelijk)
A
Nico is 29 en woont in Urugay
B
Nico is 29 jaar en woont in Argentinie
C
Buenos Aires is de hoofdstad van Argentinie
Slide 27 - Quiz
SCHRIJF DE WERKWOORDEN UIT DE TEKST OP: Me llamo Carmen, tengo 1 hermana. Mi hermana trabaja en un restaurante ella tiene 24 años. Mi padre es profesor y mi madre secretaria. Vivimos juntos en un casa bonita en Madrid.
Slide 28 - Question ouverte
AANWIJZEND VOORNAAMWOORD: KIES DE JUISTE VORM: (deze/dit) ESTE/ESTOS libro (die/dat) ESA/ESAS casas
Slide 29 - Question ouverte
Vul de juiste vorm in van het werkwoord IR: Nosotros ................. a la playa
A
vais
B
va
C
vamos
D
van
Slide 30 - Quiz
IR, vul de juiste vorm in: Ella ............ al supermercado
A
va
B
voy
C
vas
D
vamos
Slide 31 - Quiz
SER, ESTAR, HAY Vul de juiste werkwoord ir: La farmacia............... al lado del restaurante.
A
está
B
es
C
hay
Slide 32 - Quiz
SER, ESTAR, HAY Vul de juiste werkwoord ir: Yo ............... estudiante. ¿Y tú?
A
estoy
B
soy
C
hay
Slide 33 - Quiz
SER, ESTAR, HAY Vul de juiste werkwoord ir: En la librería ............... libros interesantes.
A
están
B
son
C
hay
Slide 34 - Quiz
Zet in het meervoud: Un rotulador verde
Slide 35 - Question ouverte
Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord. Un profesor
A
encantador
B
encantadora
C
encantadores
D
encantadoras
Slide 36 - Quiz
Vertaal het woord tussen hakjes: (Dit) ......... no me gusta nada.