1-3 Meten

1-3 Meten 
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1-3 Meten 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel:
  • Ik kan meetinstrumenten nauwkeurig aflezen
  • Ik ken de SI eenheden
  • Ik kan omrekenen
  • Ik kan de volume bepalen met de onderdompelmethode

Slide 2 - Diapositive

Meten
Net als bij een recept als je een taart bakt zijn er in de natuurkunde ook hoeveelheden. 
Deze hoeveelheden hebben verschillende grootheden, en die grootheden hebben hun eigen symbool. 
B.v. massa is m en volume is V
Symbolen staan altijd schuin gedrukt.

Slide 3 - Diapositive

Meetinstrument
Om een grootheid te meten gebruik je een meetinstrument.
  • Voor massa gebruik je een weegschaal.
  • Temperatuur meet je met een thermometer.
  • Afstand met een liniaal of een rolmaat.
  • Tijd met een stopwatch of een klok.

Slide 4 - Diapositive

Eenheid
Elke grootheid heeft zijn eigen eenheid. Hierover zijn vaste afspraken gemaakt en die zijn vastgelegd in het Système International (SI). Deze moet je kennen.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Voorvoegsels
Kleine of grote getallen schrijf je vaak op een andere manier. 1000 meter = 1 km. Het deel dat voor de meter staat is een voorvoegsel

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Omrekenen

Slide 9 - Diapositive

Meetinstrument kiezen
- Hoe nauwkeurig wil je meten?
- Hoe groot of klein wil je meten?
- Wat zijn de praktische omstandigheden?

Slide 10 - Diapositive

Nauwkeurigheid
Nauwkeurigheid hangt af van het schaaldeel. Een schaaldeel is de waarde tussen twee streepjes. Veel meetinstrumenten zijn digitaal. Dan lees je de meetwaarde in een venster. In het display staat hoe nauwkeurig het meetinstrument is.

Slide 11 - Diapositive

Meetbereik
Hoe groot of hoe klein je kunt meten is het meetbereik van een instrument.

Soms kan je de maten niet meten met een liniaal omdat het voorwerp niet een bekende vorm heeft. Dan maak je gebruik van de onderdompelmethode.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive


A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz


Slide 20 - Question ouverte


Slide 21 - Question ouverte


Slide 22 - Question ouverte


Slide 23 - Question ouverte


Slide 24 - Question ouverte


Slide 25 - Question ouverte


Slide 26 - Question ouverte