H5 NN 1-KGT Taalverzorging 3 Spelling VT-zwakke werkwoorden

H5 Taalverzorging 3 Spelling
verleden tijd van zwakke werkwoorden
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H5 Taalverzorging 3 Spelling
verleden tijd van zwakke werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
Je leert over de verleden tijd van zwakke werkwoorden.

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden
Werkwoorden zijn doe-woorden.
Ze zeggen iets over wat het onderwerp doet of heeft gedaan. 

Slide 3 - Diapositive

Soorten werkwoorden
Werkwoorden kun je indelen in 2 soorten werkwoorden. 
We kunnen:
- sterke werkwoorden
- zwakke werkwoorden

Slide 4 - Diapositive

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen sterk van klank in de verleden tijd. 
lopen - liepen / gaan - gingen / schrijven - schreven
brengen - brachten / nemen - namen

Slide 5 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen weinig van klank in de verleden tijd. 
pakken - pakten / typen - typten / koken - kookten
gooien - gooiden / betalen - betaalden

Slide 6 - Diapositive

In deze paragraaf
In deze paragraaf houden we ons bezig met de zwakke werkwoorden.

Slide 7 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de / -den / -te / -ten te zetten.
Deze werkwoorden noem je zwakke werkwoorden

Slide 8 - Diapositive

Welke spelling is correct?
Soms twijfel je over de spelling van zwakke werkwoorden in de verleden tijd.
Je kunt dan de regel van  'T Kofschip X  gebruiken.

Slide 9 - Diapositive

  'T Kofschip X
1) Neem van het werkwoord de STAM. Vb. maken --> mak  / betalen --> betal
2) Zoek de laatste letter van de STAM in het woord 'T Kofschip X.
3a) Zit deze letter wel in het woord? Dan schrijf je in de verleden tijd achter de ik-vorm plus -TE of -TEN. Vb. maakte of maakten
3a) Zit deze letter niet in het woord? Dan schrijf je in de verleden tijd achter de ik-vorm plus -DE of -DEN. Vb. betaalde of betaalden

Slide 10 - Diapositive

'T Kofschip X
Voorbeelden met ik-vorm plus -TE en -TEN
lachen --> lach = lachte / lachten
faxen --> fax = faxte / faxten
praten --> prat = praatte / praatten

Slide 11 - Diapositive

'T Kofschip X
Voorbeelden met ik-vorm plus -DE en -DEN
ruilen--> ruil = ruilde / ruilden
rennen--> ren = rende / renden
antwoorden--> antwoord = antwoordde / antwoordden

Slide 12 - Diapositive

let op met de stam:
verhuizen --> verhuiz DUS de -z zit niet in 'T Kofschip X
leven --> lev DUS de -v zit niet in 'T Kofschip X

groeien --> groei. Deze laatste letter heeft geen i-klank, maar een j-klank. De -j (klank) zit niet in 'T Kofschip X

Slide 13 - Diapositive

Wat betekent verleden tijd?
A
Het gebeurt NU.
B
Het is al gebeurd.

Slide 14 - Quiz

Wat is de verleden tijd van
ik mis
A
ik mistte
B
ik miste

Slide 15 - Quiz

Wat is de verleden tijd van durven?
(enkelvoud)
A
durfde
B
durfte

Slide 16 - Quiz

Wat is het de verleden tijd van landen? (enkelvoud)
A
Lande
B
Landte
C
Landde
D
Geland

Slide 17 - Quiz

Wat is de verleden tijd van
ik kook
A
ik kookte
B
ik kokte
C
ik kookde
D
ik kokde

Slide 18 - Quiz

wat is de verleden tijd?

zij willen
A
zij wilden
B
zij wouden

Slide 19 - Quiz

Wat is de verleden tijd van
"rennen"
A
hollen
B
ik weet het niet maar ga het leren op blz 136
C
renden
D
ren

Slide 20 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'hij begroet'?
A
hij begroette
B
hij begroedde
C
Hij begreet
D
Hij begroete

Slide 21 - Quiz

Wat is de regel voor de verleden tijd van zwakke werkwoorden?
A
stam, stam +t, stam +en
B
bij 't-ex-kofschip -te of -ten
C
ik-vorm, ik-vorm+t, hele ww
D
ge + hele ww + d of t

Slide 22 - Quiz

Wat is de verleden tijd van hij praat?
A
hij praate
B
hij praatde
C
Hij praatte
D
Hij priet

Slide 23 - Quiz

Nu ook
een paar Engelse werkwoorden in de verleden tijd

Slide 24 - Diapositive

verleden tijd van crossen
hij..........
A
crossde
B
crosste
C
crosde
D
croste

Slide 25 - Quiz

Verleden tijd van faxen is:
A
hij faxte
B
hij faxet
C
hij faxde
D
hij faxed

Slide 26 - Quiz

verleden tijd:
Hij (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 27 - Quiz

Maken in het lesboek
Blz. 136-137
Maak opdracht 1-2-3-4-5-6.
Snel klaar? Maak dan ook nog de Startopdracht (blz. 136)

Slide 28 - Diapositive

Leren voor de toets
- Je kan de verleden tijd van zwakke werkwoorden goed spellen.
- Je kan daarvoor de regel van 'T Kofschip X correct toepassen. 
- Je kunt woorden met t en th goed spellen.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive