Geschiedenis - Vaardigheden oefenen

VAARDIGHEDEN
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

VAARDIGHEDEN

Slide 1 - Diapositive

Er zijn een aantal vaardigheden die kunnen worden gevraagd.
Lees dit door in je leerdocument.
1) Tijd en chronologie
2) Oorzaak, aanleiding en gevolg.
3) Continuïteit en verandering
4) standplaatsgebondenheid
5) Werken met bronnen



Slide 2 - Diapositive

1. Tijd en Chronologie
1. Chronologisch kunnen werken met de periodes
(Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd en Moderne Tijd), de tien tijdvakken en de historische contexten.
 2. Oplossen van door-de-tijd-heen vragen.
Vragen in de vorm van: zet deze 6 gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde van vroeger naar later.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Voor alle tijdvakken en HC's
Voorbeeld  HC Duitsland

Slide 5 - Diapositive

2) Oorzaken, aanleiding en gevolgen

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Opdracht oorzaak, aanleiding en gevolg






Klassikale bespreking

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld:

Slide 9 - Diapositive

3) Continuïteit en verandering
  • Continuïteit: als iets niet of bijna niet verandert
  • Verandering: Als iets verandert

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

  1. Politiek-bestuurlijke
  2. Sociale
  3. Economische
  4. Culturele
Continuïteit en verandering kunnen ook plaatsvinden op deze vier gebieden.

Slide 12 - Diapositive

  1. Kijk hoeveel punten een vraag waard is. 
  2. Lees de vraag en onderstreep of markeer er wat wordt gevraagd. 

3. Deel je antwoord op in 'streepjes', net zoals dat op het examen gebeurt
4 - Begin met het herhalen van de vraag in je antwoord.
5- Leg eventueel historische begrippen in de vraag, uit in je antwoord

Dus:
- Doel Britse regering en haar beleid ten aanzien van DTSL =
- Verandering
- verwijzing naar bron:

Slide 13 - Diapositive

Formuleer hier je antwoord:

Slide 14 - Question ouverte

4 )Standplaatsgebondenheid

Slide 15 - Diapositive

Standplaatsgebondenheid
  • Menselijk denken en doen in het verleden kunnen verklaren vanuit toen.
  • Menselijk denken en doen verklaren vanuit hun achtergrond, bijvoorbeeld geloof, politiek, gender of cultuur.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Standplaatsgebondenheid = historisch begrip
Een mening wordt bepaald door 
  • de persoonlijke omstandigheden (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, opvoeding, opleiding, godsdienst en persoonlijke ervaringen)
  • de sociale positie (heerser of de geregeerde, rijk of arme, autochtoon of allochtoon) 
  • historische situatie waarin iemand leeft (economische crisis, oorlog, standenmaatschappij).

Slide 18 - Diapositive

Vragen die je kan stellen
Waarom doen mensen wat ze doen? En waarom denken mensen wat ze denken? 
Vroeger waren die omstandigheden en gewoonten anders dan nu. Als je weet om welke tijd het gaat, bedenk dan wat je van die tijd weet. 
Waar leefden mensen van? Welke problemen waren er? Welke gewoonten, gebruiken en kennis hadden ze?

Slide 19 - Diapositive

- Kijk hoeveel punten een vraag waard is.
- Lees de vraag en onderstreep of markeer wat wordt gevraagd. (ec. verklaring voor het...)
- Deel je antwoord op in 'streepjes', net zoals dat op het examen gebeurt

 - Begin met het herhalen van de vraag in je antwoord.
- Leg historische begrippen in de vraag, uit in je antwoord

Slide 20 - Diapositive

Antwoord hier

Slide 21 - Question ouverte

5) Bronnen
Betrouwbaarheid, bruikbaarheid, representativiteit

Slide 22 - Diapositive

representativiteit van bronnen

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

betrouwbaarheid van bronnen

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Voorbeeld
Kijk goed wat er wordt gevraagd.
 Kijk hoeveel punten een vraag waard is.
- Lees de vraag en onderstreep of markeer wat wordt gevraagd. (ec. verklaring voor het...)
- Deel je antwoord op in 'streepjes', net zoals dat op het examen gebeurt

 - Begin met het herhalen van de vraag in je antwoord.
- Leg historische begrippen in de vraag, uit in je antwoord
Dus:
Wat zegt R. over de uitbouw van de Eu. overheersing?
Wat zegt R. over de opkomst van het abolutionisme?

Slide 27 - Diapositive

Stel: je doet onderzoek naar 'de uitbouw van de Europese overheersing,
met name in de vorm van plantagekoloniën, en de opkomst van het
abolitionisme'.
Je concludeert dat je met de taak van Reichard een onderdeel van je
onderzoek wél kunt illustreren en een ander onderdeel niet.
4p 7 Leg beide delen van je conclusie uit.

Slide 28 - Question ouverte

Representativiteit bij geschiedenis betekent:
A
Dat iemand er goed verzorgd uitziet.
B
Dat je gerepresenteerd wordt in het parlement.
C
Dat een bon een voorbeeld is voor een groter geheel.
D
Dat een bron niet willekeurig is gekozen.

Slide 29 - Quiz

Wat is chronologie?
A
Gebeurtenissen in volgorde van plaats zetten
B
Gebeurtenissen in volgorde van korter naar langer geleden zetten
C
Gebeurtenissen in volgorde van belangrijkheid zetten
D
gebeurtenissen in volgorde van langer geleden naar korter geleden zetten

Slide 30 - Quiz

De laatste oorzaak in een reeks van oorzaken heet:
A
Wapenwedloop
B
Ultimatum
C
Mobilisatie
D
Aanleiding

Slide 31 - Quiz

Je ziet hier drie oorzaken en een gevolg. Wat is het GEVOLG?
A
toenemende welvaart
B
komst van massamedia
C
ontstaan van jongerenculturen
D
ontstaan van de consumptiemaatschappij

Slide 32 - Quiz

Wat is betrouwbaarheid bij een bron?
A
De bron komt niet goed overeen met de historie
B
De bron geeft een goed beeld van de situatie van veel mensen
C
De bron komt goed overeen met de historie
D
De bron geeft antwoord op veel historische vragen

Slide 33 - Quiz

Wat is Continuiteit
A
Een situatie waarin alles hetzelfde blijft
B
Een situatie waarin dingen anders verlopen
C
Een situatie waarin dingen niet lopen zoals geplanned
D
Een situatie waarin dingen lopen zoals geplanned

Slide 34 - Quiz

Wat is een 'gevolg'?
A
De reden waarom iets gebeurd.
B
Wat er gebeurd door iets anders.

Slide 35 - Quiz

Wanneer is een bron bruikbaar?
A
Als het over de persoon gaat waar je onderzoek naar doet
B
Als het informatie geeft over het onderwerp dat je onderzoek.
C
Als het over dezelfde tijd gaat waarnaar je ook onderzoek doet.
D
Alle bronnen zijn altijd bruikbaar.

Slide 36 - Quiz