Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Herhalen hoofdstuk 6
Slide 1 - Diapositive
Wie houdt loonheffing in op het brutoloon?
A
De werkgever
B
De werknemer
C
De belastingdienst
D
De fiscus
Slide 2 - Quiz
Waar bestaat de loonheffing uit?
A
nettoloon en loonbelasting
B
loonbelasting en sociale premies werkgever
C
sociale premies werkgever en sociale premies werknemer
D
loonbelasting en sociale premies werknemer
Slide 3 - Quiz
Wat voor soort belastingstelsel heeft Nederland?
A
Progressief belastingstelsel
B
Proportioneel belastingstelsel
C
Degressief belastingstelsel
Slide 4 - Quiz
Inkomstenbelasting is progressief want met hoger inkomen betaal je in verhouding meer belasting.
A
Juist
B
Onjuist, het gaat hier om proportioneel belasting
C
Onjuist, het gaat hier om degressieve belasting
D
Wanneer hebben we extra lessen?
Slide 5 - Quiz
Door het eigenwoningforfait wordt je belastbaar inkomen
A
Hoger
B
Lager
Slide 6 - Quiz
Door hypotheekrente wordt je belastbaar inkomen ?
A
Hoger
B
Lager
Slide 7 - Quiz
De woning van Jens is €400.000 waard. Hij heeft een hypotheek van €350.000. Zijn eigenwoningforfait is 0,2%. Hoeveel moet hij aan bijtelling betalen?
A
€7000,-
B
€700,-
C
€8000,-
D
€800,-
Slide 8 - Quiz
Het bruto jaarinkomen is €110.000. Het eigenwoningforfait is €4.500 De hypotheekrente €14.200. Bereken het belastbaar inkomen.
Slide 9 - Question ouverte
Het inkomen is €110.000,-. Het eigenwoningforfait is €4.500,- en de hypotheekrente €14.200,-. Bereken het belastbaar inkomen.
Slide 10 - Question ouverte
Bereken de belasting in box 1 voor Tim
A
€11.686,50
B
€11.687,-
C
€11.686,-
D
€27.454,-
Slide 11 - Quiz
Roberto en Marije hebben samen € 31.500 spaargeld en € 34.640 aan beleggingen. Voor hen samen is het heffingsvrij vermogen € 50.000.-
Bereken de belasting in box 3 voor Roberto en Marije. Fictief rendement: 2,6% Daarover moet hij 30% belasting betalen.
Slide 12 - Question ouverte
In box 1 betaalt Imane € 22.198, in box 3 betaalt ze € 243. Ze krijgt € 3.562 aan heffingskortingen.
Bereken het bedrag dat Imane aan inkomstenbelasting betaalt.
A
€25.517,-
B
€18.879,-
C
€18.393,-
D
€22.198,-
Slide 13 - Quiz
Vermogensbelasting (belasting op je spaargeld en beleggingen) is een voorbeeld van ...
A
Solidariteitsbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel
Slide 14 - Quiz
Motorrijtuigenbelasting is een voorbeeld van ...
A
Solidariteitsbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel
Slide 15 - Quiz
Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving?
'Aanbieders van producten concurreren met elkaar.'
A
Producenten
B
Profijtbeginsel
C
Marktwerking
D
Kartel
Slide 16 - Quiz
Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het inkomen toeneemt.
Bepaalde kosten die je op je inkomen in mindering mag brengen, zodat je minder belasting hoeft te betalen. Voorbeeld is de betaalde hypotheekrente.
Bedrag dat je bij je inkomen moet optellen als je een eigen huis bezit.
Belasting die iedereen over haar privé-inkomen moet betalen.
Aftrekposten
Eigenwoningforfailt
inkomstenbelasting
Progressief belastingtarief
Slide 17 - Question de remorquage
Else heeft een vermogen van € 13.000,-. het heffingsvrije vermogen is € 50.000,-. Betaalt Else vermogensrendementsheffing?
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quiz
De overheid kan maatregelen nemen die leiden tot nivelleren of denivelleren van inkomen. Hieronder staan drie maatregelen genoemd. Sleep ze naar de juiste kolom.
Nivellering
Denivellering
Over de eerste € 10.000 van het inkomen hoeft niemand belasting te betalen.
Een kok en een bankdirecteur krijgen beide € 100,- loonsverhoging
Het belastingpercentage in de hoogste schijf gaat omlaag van 52% naar 50%.
Slide 19 - Question de remorquage
Met welk belastingstelsel kun je inkomensverschillen nivelleren?
A
Proportioneel
B
Progressief
C
Primaire
D
Degressief
Slide 20 - Quiz
Nivellerend
Denivellerend
BTW
Progressief belasting stelsel
Uitkeringen
Huursubsidie
Hypotheekrenteaftrek
Heffingskortingen
€100 voor iedereen
Slide 21 - Question de remorquage
Hoe komt de regering aan het geld om de AOW te kunnen betalen?
A
Alle werkende Nederlanders moeten iedere maand een deel van hun loon afstaan.
B
De staat verkoopt jaarlijks een deel van zijn goudvoorraad.
C
Het wordt geleend van de banken.
D
De werkgevers betalen het uit hun winsten.
Slide 22 - Quiz
Door het verhogen van de AOW-leeftijd
A
neemt het aantal actieven toe
B
neemt het aantal inactieven toe
C
wordt vergrijzing tegen gegaan
D
wordt de AOW ook hoger
Slide 23 - Quiz
Iedereen heeft recht op een AOW- uitkering als de AOW-leeftijd bereikt is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quiz
Wat is vergrijzing?
A
De mensen krijgen steeds sneller grijs haar.
B
Mensen verven hun haar steeds meer grijs.
C
De groep mensen boven de 65 jaar wordt steeds groter.
D
De groep mensen boeven de 50 jaar wordt steeds groter.
Slide 25 - Quiz
Wat zijn inactieven
A
Mensen tegen BTW verhoging
B
Mensen die niet actief naar werk zoeken
C
Mensen zonder betaald werk
D
Mensen die zwart geld krijgen
Slide 26 - Quiz
Wie zijn de 'actieven'?
A
De ondernemers
B
De mensen met betaald werk
C
De ambtenaren
D
De mensen met betaald werk + vrijwilligers
Slide 27 - Quiz
De AOW is een:
A
Volksverzekering
B
Werknemersverzekering
Slide 28 - Quiz
De overheid kan de inkomens laten nivelleren door....
A
De mensen met lage inkomens toeslagen te geven
B
De mensen met hoge inkomens meer belasting te laten betalen
C
De mensen met lage inkomens meer belastingvoordeel te geven.