Culture & Science Fair: Spaanse taal en eten Pronunciación

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

El programa de hoy


  1. La pronunciación del español
  2. Trabalenguas
  3. Pedir en un restaurante

Objetivos

  1. Ik kan de letters noemen die in het Spaans anders uitgesproken worden dan in het Nederlands
  2. Ik heb Spaanse woorden voor eten geleer
  3. Ik heb geoefend met het bestellen in een restaurant

Slide 2 - Diapositive

Welke Spaanse woorden/zinnen voor eten ken je al en hoe spreek je het uit?

Slide 3 - Carte mentale

cebolla
huevo
paella
helado
queso
naranja
piña
cacahuete
fruta

Slide 4 - Question de remorquage

La pronunciación del español


Welke letters spreek je in het Spaans anders uit dan in het Nederlands?


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

cebolla
cacahuete
lechuga
gazpacho
helado
naranja
paella
piña
 queso
fruta
vino
 oliva
 manzana
huevo

ui
pinda
sla
koude tomatensoep
ijs
sinaasappel
omelet
ananas
kaas
fruit
wijn
olijf
appel
ei
timer
2:00

Slide 12 - Diapositive

¿Cómo se pronuncia y qué significa?
C: voor de e of i: uitspreken als Engelse th (cebolla)
C: voor een medeklinker, a, o, u: uitspreken als K (cacahuete)
CH: uitspreken als tjs (lechuga)
G: uitspreken als als een Engelse G (gazpacho) behalve voor een e of i (galleta)
H: wordt niet uitgesproken (helado)
J: uitspreken als harde g (naranja)
LL: uitspreken als j (paella)
Ñ: uitspreken als (piña)
QU: de u na een q wordt niet uitgesproken (queso)
U: uitspreken als oe (fruta)
V: uitspreken als b aan het begin van het woord (vino), in het midden van het woord (oliva)
Z: uitspreken als de Engelse "th" (manzana)





Slide 13 - Diapositive

Pedir en un restaurante
(in een restaurant bestellen)
A: ¿ Qué desean?  (wat wenst u?)
B: ¿ Tiene menú del día? (heeft u een dagmenu?)
A: Sí, aquí tiene. (ja, hier heeft u het)
B: Gracias (dank u)
A:¿Qué van a tomar?  (wat gaat u nemen?)
B: De primero, un... (als voorgerecht een ...) De segundo, un ... (als hoofdgerecht een...) y de postre un ... (en als toetje een ...)
A: ¿Algo de beber? (iets te drinken)
B: Sí, un .... por favor. (ja een .... aub)
......
A: ¿ Desea algo más? Un té o café (wenst u nog iets anders?, een thee of koffie?)
B: No gracias, la cuenta por favor. (nee, dank u, de rekening alstublieft)
A. Muy bien. Aquí tiene. Son doce euros setenta y cinco) Heel goed. Hier heeft u het, dat maakt 12 euro 75.



Slide 14 - Diapositive

Leerdoelcheck: Welke letters spreek je in het Spaans anders uit dan in het Nederlands? En hoe dan?

Slide 15 - Carte mentale

Leerdoelcheck: Welke nieuwe woorden voor Spaans eten heb je geleerd?

Slide 16 - Carte mentale

Slide 17 - Diapositive