Unit 1, lesson 1 (2) (V4K2 blokuur, les 1)

This lesson

  1. StudyGo
  2. Rewind: betrekkelijke voornaamwoorden 
  3. Grammar: herhaling
  4.  work
  5.  Energizer
  6. Break
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

This lesson

  1. StudyGo
  2. Rewind: betrekkelijke voornaamwoorden 
  3. Grammar: herhaling
  4.  work
  5.  Energizer
  6. Break

Slide 1 - Diapositive


Aan het einde van dit uur..
  1. ..weet je hoe je much, many, few & little moet gebruiken
  2.  .. heb je geoefend met leesvaardigheid
  3. .. heb je extra geoefend met de words & grammar van lesson 1.

Slide 2 - Diapositive

timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

1. Rewind


Betrekkelijke voornaamwoorden, what do you                   ?
  • Who & which
  • Gebruik je om..

Slide 5 - Diapositive

Herhaling:
much, many, few, little

Please take out your notebook

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Wat betekenen much / many / a lot/ little / few?

Slide 8 - Diapositive

Maar wanneer gebruik je dan wat?
Hiervoor kijk je naar het zelfstandig naamwoord (waar hoort het telwoord bij?)                 


Slide 9 - Diapositive

VEEL
much =  ontelbaar
(begrippen, vloeistoffen, stofjes)

much sugar
much time
much homework
much coffee


Slide 10 - Diapositive

VEEL
many = telbaar

many children
many birds
many subjects
many stories

Slide 11 - Diapositive

A LITTLE = een beetje (ontelbaar)

A FEW = een paar (telbaar)


I need a little more time.
Ik heb een beetje meer tijd nodig.

Jack ate a few fries.
Jack at een paar frietjes.


LITTLE = weinig (ontelbaar)

FEW = weinig (telbaar)


My teacher has little patience.
Mijn lerares heeft weinig geduld.

We bought few books yesterday.
Wij kochten weinig  boeken gisteren.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive








Maken:
  • Exc. 8 - 12 (p.15 t/m p.18)
  • Unit 1, lesson 1: practise more (online)



  • Voor jezelf
  • In stilte
  • Tijd tot de energizer
  • Muziek mag
  • Klaar? Dan leren via StudyGo (linkje in Classroom)

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Lesson 2

  1. Rewind
  2.  Grammar: short answers & past continuous
  3.  (home) work
  4.  Looking back

Slide 16 - Diapositive


Aan het einde van deze les..
  1. .. weet je hoe je in het Engels korte antwoorden op vragen kunt geven
  2.  .. weet je hoe je kunt vertellen dat iets langere tijd aan de gang was
  3. .. heb je geoefend met de woorden en zinnen van lesson 4

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Wat is de betekenis van 'much' & 'many'?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is de betekenis van 'little' & 'few'?

Slide 20 - Question ouverte

Hoe weet ik of ik 'much' of 'many' moet gebruiken?

Slide 21 - Question ouverte

Please, take out your notebook

Slide 22 - Diapositive

3. Grammar, short answers
Schrijf op:

  • Are they ready?                                       Yes, they are. / No, they aren't. 
  • Do you like pizza?                                   Yes, I do. / No, I don't. 
  • Can she help him?                                  Yes, she can. / No, she can't. 

Slide 23 - Diapositive

3. Grammar, short answers (2)
Wat valt op als je kijkt naar de antwoorden? 

  • Are they ready?                                       Yes, they are. / No, they aren't
  • Do you like pizza?                                   Yes, I do. / No, I don't. 
  • Can she help him?                                  Yes, she can. / No, she can't


Slide 24 - Diapositive

Grammar: Short answers (3)
Schrijf op:

In het Engels antwoord je nooit alleen met 'ja' of 'nee'. Je herhaalt altijd het werkwoord waarmee de vraag begint en het onderwerp

Slide 25 - Diapositive

Grammar: past continuous (1)
Schrijf onderstaande zinnen op:

He was watching a film. 
They were talking about it all night. 
She was making a vlog. 

Slide 26 - Diapositive

Grammar: past continuous (2)

He was watching a film.
They were talking about it all night.
She was making a vlog.

Wat valt op aan deze zinnen?

  • He was watching a film.
  • They were talking about it all night.
  • She was making a vlog. 


  1. Wanneer vinden deze dingen plaats? 
  2. Duurden ze kort, of een langere tijd? 

Schrijf op:

  • Wanneer?
  • Als je wil vertellen dat iets in het verleden een tijdje duurde. (In het NL zeggen we vaak: Ik was aan het .... / wij waren aan het...)

  • Hoe?
  • was / were + werkwoord + -ing
  • Was: I, she, he, it
  • Were: you, we, they

Slide 27 - Diapositive

Practise together
Please open:
p. 23, exc. 19

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive


Homework, Tuesday, Sept. 19th:

Maken
  • Exc. 8 - 12 (p.15 t/m p.18)
  • Unit 1, lesson 1: practise more (online)
  • Exc. 18 + 20 (p.23/24)


Leren: words lesson 1 & 2
  • Voor jezelf
  • In stilte
  • Muziek mag
  • Vragen? Steek je vinger op. 
  • Tijd tot aan de afsluiting van de les.
  • Klaar? StudyGo

Slide 30 - Diapositive

Looking back 1:
Vertel iets dat je gisteren aan het doen was. Gebruik daarbij de past continuous.

Slide 31 - Question ouverte

Looking back 2
Waar moet je op letten als je much,
many, little of few gebruikt?

Slide 32 - Question ouverte