V4A les beeldspraak

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Bestudeer paragraaf 2.3 (p. 55-57) uit Laagland leerwerkboek A en noteer voor jezelf de definitie van de volgende begrippen:

1. beeldspraak

2. symboliek

3. object

4. beeld

5. vergelijking

6. metafoor

7. metonymia

8. synesthesie

9. personificatie

Wat is het verschil tussen beeldspraak en symboliek?

'Ze zingt ontzettend mooi: ze is net een nachtegaal.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. synesthesie

'Ze zingt ontzettend mooi: ze is net een nachtegaal.'

Wat is het object en wat is het beeld?

'Hij gebruikte veel bittere woorden.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. synesthesie

'Hij gebruikte veel bittere woorden.'
Leg uit waarom dit een synesthesie is: welke zintuiglijke gebieden worden gecombineerd?

'Ik brand van verlangen.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. personificatie

'Ik brand van verlangen.'

Wat is het object en wat is het beeld?

'De wind fluistert door de bladeren.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. personificatie

'De wind fluistert door de bladeren.'

Wat wordt er in letterlijke zin bedoeld?

'Het Rijksmuseum heeft twee Rembrandts aangeschaft.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. personificatie

'Het Rijksmuseum heeft twee Rembrandts aangeschaft.'
Wat is het object en wat is het beeld?

'Mijn neefje ging er als een haas vandoor.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. personificatie

'Mijn neefje ging er als een haas vandoor.'

Wat is het object en wat is het beeld?

'Heb jij de nieuwste Herman Koch al gelezen?'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. personificatie

'Heb jij de nieuwste Herman Koch al gelezen?'

Wat is het object en wat is het beeld?

'Dat schaap heeft zich weer beet laten nemen.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. personificatie

'Dat schaap heeft zich weer beet laten nemen.'

Wat is het object en wat is het beeld?

'In het zonlicht dansten talloze stofjes.'

Welke vorm van beeldspraak?

1. vergelijking
2. metafoor (in strikte zin)
3. metonymia
4. personificatie

'In het zonlicht dansten talloze stofjes.'

Wat wordt er in letterlijke zin bedoeld?

Beeldspraak komt veel voor in literatuur en ook in liedjes.

Luister op de volgende slide naar een fragment uit het nummer IJskoud van Nielson.

Beantwoord daarna de volgende vraag op slide 65: welk stukje uit de tekst van IJskoud bevat een personificatie?

Welk stukje uit de tekst van IJskoud bevat een personificatie?

1. En je woorden maken wolkjes in de lucht
2. Een rilling loopt een rondje op m’n rug
3. Waarom maak je alles stuk?
4. Waarom zou je dat doen?

Luister op de volgende slide naar een fragment uit het nummer Thuis van Snelle.

Beantwoord daarna de volgende vragen op slide 69:

1. Noem twee vormen van beeldspraak uit dit fragment.

2. Zet erachter welke vorm van beeldspraak het is: vergelijking, metafoor, metonymia, enz.

0

En ik kan niet onder woorden brengen wat

Er gebeurt als ik het huis binnenstap, maar

Het is als de aankomst in de haven na een lange tijd op zee

Hier staan mijn voeten op de aarde

En mijn jeugd op dvd, en

Lang niet vaak genoeg is deze tijd aan ons besteed

Maar nergens tikt die zo en is de puzzel zo compleet

Ik ben thuis, hier ben ik thuis

Hier ben ik thuis

Hieronder vind je nog eens de tekst van het fragment dat je net hebt beluisterd.

De vragen staan op de volgende slide.

1. Noem twee vormen van beeldspraak uit dit fragment.
2. Zet erachter welke vorm van beeldspraak het is: vergelijking, metafoor, metonymia, personificatie of synesthesie?

Ook politici zetten regelmatig beeldspraak in.

Bekijk op de volgende slide het fragment uit Even tot hier.

Beantwoord daarna de volgende vragen op slide 72:

1. Noem drie metaforen die je in het fragment hoort.

2. Waarom zouden Rutte en De Jonge deze metaforen gebruiken?

1. Noem drie metaforen die je in het fragment hoort.

2. Waarom zouden Rutte en De Jonge deze metaforen gebruiken, denk je?

Bekijk op de volgende slide nog een kort fragmentje uit Even tot hier.

Beantwoord daarna de volgende vragen op slide 75:

1. Wat is het beeld in de vergelijking die Hugo de Jonge maakt? En wat is het object?

2. Waarom maakt De Jonge specifiek deze vergelijking?

1. Wat is het beeld in de vergelijking die Hugo de Jonge maakt? En wat is het object?
2. Waarom maakt De Jonge specifiek deze vergelijking?

Schrijf een kort tekstje over jouw (online) schooldag tot nu toe. Gebruik in je tekst minstens één metafoor (in strikte zin), één vergelijking en één vorm van metonymia.