Formuleren VWO-4

Formuleren
De volgende formuleerfouten moet je kennen:
1. storende woordherhaling
2. Foutieve tautologie
3. Foutief pleonasme
4. Dubbele ontkenning
5. Ambiguïteit (geen vragen in deze LessonUp)
6. Incongruentie
7. Tangconstructie (geen vragen in deze LessonUp)
8. Dat/als- constructie
9. Verkeerd aansluitende of foutief beknopte bijzin
10. Foutieve inversie
11. Foutief verwijzen













1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Formuleren
De volgende formuleerfouten moet je kennen:
1. storende woordherhaling
2. Foutieve tautologie
3. Foutief pleonasme
4. Dubbele ontkenning
5. Ambiguïteit (geen vragen in deze LessonUp)
6. Incongruentie
7. Tangconstructie (geen vragen in deze LessonUp)
8. Dat/als- constructie
9. Verkeerd aansluitende of foutief beknopte bijzin
10. Foutieve inversie
11. Foutief verwijzen













Slide 1 - Diapositive

Ongelijkheid
Bij een aantal formuleerfouten is er sprake van ongelijkheid:
- Verwijsfout
- incongruentie
- foutieve beknopte bijzin (verkeerd aansluitende beknopte bijzin)

Slide 2 - Diapositive

Verwijsfouten
  • dat/wat
  • het/zij
  • zij/ hem
  • die/dat
  • deze/die
  • hen/hun
  • waaraan / aan wie

Slide 3 - Diapositive

Goede voorbeelden
  • De hond die daar loopt…
  • Het huis dat daar staat…
  • De man op wie ik verliefd ben…
  • Het huis waarop ik geboden heb…
  • De familie heeft veel van haar bezittingen verkocht
  • Alles wat ik beweerde over het mooiste wat ik heb meegemaakt is waar wat een ander ook zegt over mij.

Slide 4 - Diapositive

Ik ben bij met een vriendin waaraan ik alles kan vertellen.
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quiz

Dat is het spannendste wat ik ooit heb gedaan
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quiz

  • Bij de-woorden gebruik je die
  • Bij het-woorden gebruik je dat
  • Het verschil tussen mannelijk [hij, zijn] en vrouwelijk [zij, haar] moet uit de zin blijken.
  • Wat gebruik je wanneer:
    [a] het terugverwijst naar iets/ niets/ alles
    [b] na een overtreffende trap [het mooiste wat] en
    [c] als het verwijst naar de gehele voorgaande zin.
  • Bij personen gebruik je [met wie. aan wie, voor wie]
  • Bij zaken [de rest] gebruik je [waarmee, waaraan, waarvoor]

Slide 7 - Diapositive

Wat schrijf je op de puntjes? Heeft de leraar ---- niet uitgelegd hoe.... de toets het beste kunnen leren?
A
hen,hun
B
hun,hun
C
hun,zij
D
hen,zij

Slide 8 - Quiz

Verschil hen hun
  • Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord [hun huis] en als meewerkend voorwerp [ik geef het hun].
  • Na een voorzetsel gebruik je hen [ik ga met hen naar school] en als lijdend voorwerp [ik versla hen].
  • Hun gebruik je nooit als onderwerp, dan gebruik je ze/zij. Hun doen of hun gaan is dus fout!

Slide 9 - Diapositive

Incongruentie
  • Getal van persoonsvorm en onderwerp komt niet overeen
  • Het onderwerp staat bijvoorbeeld in het enkelvoud en de persoonsvorm in het meervoud.
  • Komt vaak voor bij woorden die voor je gevoel meervoud zijn: aantal, jeugd, kudde, politie

Slide 10 - Diapositive

Foutieve beknopte bijzin
In een beknopte bijzin, is onderwerp en persoonsvorm weggelaten. Dit is goed wanneer dit weggelaten onderwerp gelijk is aan het onderwerp in de hoofdzin. drie soorten:
- met een voltooid deelwoord: Bij het theater aangekomen...
- met een onvoltooid deelwoord: Fietsend op de Veluwe...
- met te + hele werkwoord: Na drie overlegd te hebben...

Slide 11 - Diapositive

Welke fout, waar zit de fout en verbeter de zin:
Vroeger zag men veel blauw op straat, maar tegenwoordig zie je steeds meer boa's.

Slide 12 - Question ouverte

Luid zingend werden de cadeautjes bezorgd.
A
Incongruentie
B
Foutieve beknopte bijzin
C
foutieve samentrekking
D
geen symmetrie

Slide 13 - Quiz

Slechts een kleine minderheid van de studenten waren tevreden over de online-lessen.
A
Incongruentie
B
Foutieve beknopte bijzin
C
foutieve samentrekking
D
geen symmetrie

Slide 14 - Quiz

Na getankt te hebben, reed de bus weer verder.
A
Incongruentie
B
Foutieve beknopte bijzin
C
foutieve samentrekking
D
geen symmetrie

Slide 15 - Quiz

Zinsopbouw
Ook in de zinsopbouw worden fouten gemaakt. In vwo-4 moet je de volgende kennen:
  • dat/als constructie
  • foutieve inversie

Slide 16 - Diapositive

Dat/als constructie
  • Onder deze stijlfout vallen ook: omdat/ als, omdat/wanneer, dat/wanneer.
  • Deze fout is gemakkelijk te herkennen, want de woorden staan letterlijk naast elkaar in de zin.
  • Probeer zo’n zin maar eens hardop voor te lezen: je hapert tussen [dat] en [als].
  • De oplossing is eenvoudig: je pakt het zinsgedeelte het [als] op en plakt het achteraan de zin.

Slide 17 - Diapositive

Welke fout, waar zit de fout en verbeter de zin:
Ben je ervan op de hoogte dat wanneer je meedoet met het schoolkoor, je een extra cijfer krijgt?

timer
1:00

Slide 18 - Question ouverte

Onjuiste inversie
  • Inversie betekent omdraaiing. In het tweede gedeelte van de zin zijn onderwerp en persoonsvorm verwisseld
  • De oplossing is simpel:
    zet het onderwerp weer voor de persoonsvorm of plaats een zinsdeel voor de persoonsvorm
  • Mijn huiswerk heb ik al gemaakt en ga ik nu voetballen: ik ga nu of nu ga ik.

Slide 19 - Diapositive

Gisteren liep ik over straat naar mijn werk en fiets ik vandaag daar naar toe.

A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

Dubbelop
Naast ongelijkheid en fouten in zinsopbouw is er ook een aantal fouten waarbij er sprake is van dubbelop:
- pleonasme
- tautologie
- contaminatie
- dubbele ontkenning
- onjuiste herhaling

Slide 21 - Diapositive

Tautologie
- Twee woorden die hetzelfde betekenen.
- de woorden behoren tot dezelfde woordsoort.
- Oplossing: Eén van de twee weglaten.


Slide 22 - Diapositive

Welke formuleerfout? Ik lees graag boeken over de samenleving zoals bijvoorbeeld 'Alle mensen deugen' van Rutger Bregman.

Slide 23 - Question ouverte

Pleonasme
- Lijkt veel op tautologie, ook nu zeg je iets dubbelop
- Verschil je kunt niet een van de twee weglaten, maar slechts 1.
- Je herhaalt/benadrukt een kenmerk : Witte sneeuw
- Twee woorden van verschillende woordsoort


Slide 24 - Diapositive

Welke formuleerfout? De meeste slachtoffers van het consumptievuurwerk zijn minderjarige kinderen.

Slide 25 - Question ouverte

Dubbele ontkenning
- Hierbij maak je vaak gebruik van het woord [niet/geen] in combinatie  met een ‘negatief’ werkwoord [ontkennen/voorkomen].
- wiskunde:  min en min wordt plus.
- Daarmee heb je de omgekeerde betekenis van wat je wilt zeggen.
- Haal er 1 ontkenning uit.

Slide 26 - Diapositive

Welke formuleerfout? Hij probeert te voorkomen dat er geen fouten gemaakt worden

Slide 27 - Question ouverte

Onjuiste herhaling
- vaak slordigheidsfout
- vaak in langere zinnen, dan staat een voorzetsel aan het begin van de zin en aan het eind nogmaals.
- Eén van de twee weglaten.

Slide 28 - Diapositive

Welke formuleerfout? Het leerwerk had Bas van tevoren goed gepland
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 29 - Quiz

Aan dat gepraat over voetbal op zondagavond heb ik een hekel aan.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 30 - Quiz

In iedere vaste standaarduitrusting zit een zakmes verpakt.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 31 - Quiz

Welke formuleerfout? Je moet echt afstand houden, want dat is immers beter tegen de verspreiding van het virus.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 32 - Quiz