Beeldspraak herhaling

Beeldspraak herhaling
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Beeldspraak herhaling

Slide 1 - Diapositive

Bevat de zin beeldspraak en is het letterlijk of figuurlijk?  Kies!

wel beeldspraak
geen beeldspraak
letterlijk
figuurlijk

Slide 2 - Question de remorquage

Figuurlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik
Anouk rekende op Laure: ze schreef 2 + 2 op haar arm

Slide 3 - Question de remorquage

letterlijk taalgebruik
figuurlijk taalgebruik
zoals het er staat
niet precies zoals het er staat
uitdrukkingen, spreekwoorden, zegswijze

Slide 4 - Question de remorquage

Figuurlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik
bij wijze van spreken, niet werkelijk
als iets precies weergeeft wat er geschreven of gezegd is

Slide 5 - Question de remorquage

figuurlijk taalgebruik
letterlijk taalgebruik
de tas is zwaar
de zware storm

Slide 6 - Question de remorquage

Metafoor
Vergelijking
Haar ogen stralen als de lentezon.
Als een puppy huppelt de bal bij mij vandaan.
Er ligt een hart hier op straat.
Ze verdronk in emoties.

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is een metafoor?
A
Er worden twee zaken genoemd
B
Een voorwerp krijgt een menselijke eigenschap
C
Alleen het beeld wordt genoemd, je moet het zelf bedenken
D
Een ander woord voor beeldspraak

Slide 8 - Quiz

Een voorbeeld van een metafoor is
A
Een kameel is het schip van de woestijn
B
Papier is geduldig
C
Die lange staat daar
D
Hij is een boom van een vent

Slide 9 - Quiz

Welk antwoord is de metafoor?
A
Hij is zo dom als een ezel.
B
Die domme ezel weet niets!

Slide 10 - Quiz

7. Wat is een voorbeeld van een metafoor?
A
De tijd kruipt voorbij.
B
Onze tuin snakt naar regen.
C
De camping bevond zich aan de voet van de berg.

Slide 11 - Quiz

Wat is beeldspraak?
A
Je moet een zin/tekst niet letterlijk nemen
B
Figuurlijk taalgebruik
C
Je vergelijkt iets met een bepaald beeld
D
Ander woord voor gebarentaal

Slide 12 - Quiz

Wat is een metafoor?
A
Er worden twee zaken genoemd.
B
Een voorwerp krijgt een menselijke eigenschap.
C
Alleen het beeld wordt genoemd; je moet het object zelf bedenken.
D
Een ander woord voor beeldspraak.

Slide 13 - Quiz

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld).
B
alleen maar een beeld.
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding.
D
alleen maar een object.

Slide 14 - Quiz

Bij een metafoor heb je....
A
alleen maar een beeld.
B
een beeld en de werkelijkheid.
C
altijd het woordje ALS.

Slide 15 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hij gedraagt zich als een klein kind.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 16 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De hekkensluiter in de eredivisie zal sowieso degraderen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 17 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Mijn fietslampje weigerde dienst.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 18 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De appel valt niet ver van de boom.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het gevaar loert op elke straathoek.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

"Dat oude dametje is zo mager als een lat."
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 21 - Quiz

Wat is hier een metafoor?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen.
B
De koekjes verleiden ons met hun geur.
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks.

Slide 22 - Quiz

Quiz beeldspraak (herhaling 2v)
Beeldspraak herhaling

Slide 23 - Diapositive


Welke vorm van beeldspraak herken je?
1) Nederland zuchtte jarenlang onder de tirannie van de bezetter.
A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 24 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
2) Bij het kaarten heeft tafel tien de eerste prijs gewonnen.

A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 25 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
3) Het huwelijk van die twee acteurs liep al snel op de klippen.

A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 26 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
4) Het is voor haar een hele drempel om op die docent af te stappen.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 27 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
5) Wist je dat zij een nieuwe Gazelle voor haar verjaardag heeft gekregen?


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 28 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
6) Toen de politie verscheen, ging de dief er als een haas vandoor.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 29 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
7) De klok vertelde me dat het hoog tijd was om naar bed te gaan.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 30 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
8) Dat grote bedrijf ging failliet, maar gelukkig had de eigenaar nog wel een appeltje voor de dorst.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 31 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
9) Het antwoord op die vraag moet ik opzoeken in de Van Dale.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 32 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
10) Tijdens de wedstrijd tegen Union kreeg hij rood van de scheidsrechter.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 33 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
11) Er was geen touw meer vast te knopen aan zijn verhaal.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 34 - Quiz


Welke vorm van beeldspraak herken je?
12) Mijn broer zag zo rood als een kreeft toen hij terugkwam uit Portugal.


A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 35 - Quiz