Vraagzinnen en vraagwoorden

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Vraagzinnen maken

 Je leert  2 manieren :

- intonatie

- est-ce que

Exemples...

* intonatie:   Tu es fatigué. -> Tu es fatigué?

* est-ce que:   Tu as fait les devoirs de maths.
                               Est-ce que tu as fait les devoirs de maths?

Noem zoveel mogelijk Franse vraagwoorden?

Exemples

- Qu'est-ce que tu fais?                          = Wat doe je?

- Qui a dit cela?                                            = Wie heeft dat gezegd?

- Quand est-ce que tu viens?               = Wanneer kom je?

- Où habite ton père?                                = Waar woont je vader?

- Comment tu t'appelles?                       = Hoe heet je?

- Combien coûtent les chaussures? = Hoeveel kosten de schoenen?

- Pourquoi tu fais cela?                            = Waarom doe je dat?

Maak vragend met est-ce que:
Tu as un livre?

Maak vragend met est-ce que:
On parle français?

maak vragend met est-ce que:
elle a un sac.
LET OP, gebruik óók het vraagwoord "waarom".

Quelle phrase est correcte?

1. Est-ce que tu as été à Paris quand?
2. Est-ce que tu as été quand à Paris?
3. whu?
4. Quand est-ce que tu as été à Paris

Maak nu een zin met een vraagwoord+
est-ce que + onderwerp + ww + rest van de zin

Quel

Quel betekent welke of wat

Het verandert mee met zelfstandig naamwoord (m, v, ev, mv)

Welke jongen is het grootst?

Quel garçon est le plus grand?
Welk meisje is het slimst?
Quelle fille est la plus intelligente?

	mannelijk	vrouwelijk
enkelvoud	quel	quelle
meervoud	quels	quelles

........... père est le plus sévère?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

........... maison a un jardin?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

........... amis ont une voiture?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

........... chaussures coûtent cher?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

Welke vier manieren gebruiken we om een zin vragend te maken in het Frans?

1. Intonatie : vraagteken + toon

2. Est-ce que:  vraagconstructie voor gewone zin + vraagteken
3. Vraagwoord: vooraan de zin en voor de vraagconstructie + ?

4. Quel: welk(e) of wat, vooraan de zin + ?