Taal 1 havo

Taal 1 havo
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Taal 1 havo

Slide 1 - Diapositive

Wat is letterlijk taalgebruik?

Slide 2 - Question ouverte

Wat is figuurlijk taalgebruik?

Slide 3 - Question ouverte

Ik doe voor spek en bonen mee.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 4 - Quiz

Ik heb vanmiddag kaas op mijn brood gegeten.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 5 - Quiz

Jij hebt daar geen kaas van gegeten.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 6 - Quiz

De buurvrouw schreeuwt moord en brand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Het huis aan de overkant staat in brand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Wat is het verschil tussen een uitdrukking en een spreekwoord?

Slide 9 - Question ouverte

Hij heeft er een handje van om te liegen.
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord

Slide 10 - Quiz

Beter een goede buur dan een verre vriend.
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord

Slide 11 - Quiz

Voor een appel en een ei kopen
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord

Slide 12 - Quiz

Mijn moeder had mij iets op de mouw gespeld
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord

Slide 13 - Quiz

Honger maakt rauwe bonen zoet
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord

Slide 14 - Quiz

Een blauwtje lopen
Voor een appel en een ei kopen
Met vlag en wimpel slagen
Een fluitje van een cent
Water naar de zee dragen
Uitstekend geslaagd zijn
Heel goedkoop
Iets met weinig moeite doen
Afgewezen worden
Iets met weinig moeite doen

Slide 15 - Question de remorquage

Het Hongaars is een dode taal
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Het Engels is een dode taal
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Het Latijn is een dode taal
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Wat is waar?
A
De meeste nieuwe woorden zijn leenwoorden
B
Een leenwoord moet je teruggeven
C
Leenwoorden komen alleen uit het Engels
D
Leenwoorden bestaan niet

Slide 19 - Quiz

Wat is waar? Twee antwoorden mogelijk.
A
Nieuwe woorden zijn vaak synoniemen
B
Nieuwe woorden zijn vaak omschrijvingen
C
Nieuwe woorden zijn vaak afleidingen
D
Nieuwe woorden zijn vaak samenstellingen

Slide 20 - Quiz

Wat is taalverloedering en waardoor komt het?

Slide 21 - Question ouverte

Wat is een leenwoord?

Slide 22 - Question ouverte

Wat is een samenstelling?

Slide 23 - Question ouverte

Wat is een cliché?
A
Een heerlijk toetje
B
Teveel gebruikte uitdrukking
C
Een frans woord
D
Geen idee

Slide 24 - Quiz

Waar kun je een vergelijking aan herkennen?
A
Als... dan...
B
Als... als...
C
Waarom... dan...
D
Zo... als...

Slide 25 - Quiz

Wat is een vaste vergelijking?

Slide 26 - Question ouverte

Waar is een vergelijking goed voor?

Slide 27 - Question ouverte

Wat is waar?
A
Een beeld moet altijd origineel zijn?
B
Het beeld moet van steen zijn
C
Een beeld moet duidelijk zijn voor het publiek
D
Een beeld moet mooi zijn

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Wat zag je op de vorige slide en waar is het goed voor?

Slide 30 - Question ouverte

Waar zijn emoji's goed voor?
A
Iets duidelijk maken
B
Om mensen blij te maken
C
Nergens voor, ze zijn gewoon leuk
D
Om minder woorden te hoeven gebruiken

Slide 31 - Quiz

Wat haal jij op de toets?
A
10
B
8
C
6
D
4

Slide 32 - Quiz