Taal §2 en 3

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent moedertaal?
A
Je eerste taal, die je thuis van je ouders geleerd hebt.
B
De taal, die je op school geleerd hebt.
C
De taal die de meeste mensen in Nederland spreken.
D
De eerste taal van je moeder.

Slide 5 - Quiz

Wanneer begint je taalontwikkeling?
A
5 maanden voor de geboorte
B
5 maanden na de geboorte

Slide 6 - Quiz

Waarom heet het je moedertaal en niet je vadertaal?

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Dat is een vreemde vogel.
Is dit letterlijk of figuurlijk
A
letterlijk
B
figuurlijk
C
letterlijk en figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Spreekwoord of uitdrukking?

Zo sterk zijn als een leeuw
A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 14 - Quiz

Spreekwoord of uitdrukking?

Al doende leert men.

A
spreekwoord
B
uitdrukking

Slide 15 - Quiz

Moet je een spreekwoord/uitdrukking letterlijk of figuurlijk nemen?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 16 - Quiz

timer
5:00

Slide 17 - Diapositive

timer
5:00

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Wat is het verschil tussen letterlijk- en figuurlijk taalgebruik?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking?

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Voorbeelden van leenwoorden in het Nederlands

Slide 27 - Carte mentale

Taalverandering leidt tot taalverloedering.
Eens
Oneens

Slide 28 - Sondage

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Wat is een leenwoord?
A
nieuwe woorden (die nog niet in het woordenboek staan)
B
woord dat bestaat uit meerdere zelfstandige naamwoorden
C
woord dat we uit een andere taal overgenomen hebben
D
ouderwets woord, woord dat we niet meer gebruiken

Slide 32 - Quiz

Hoe kan het dat taal verandert door leenwoorden en nieuwe woorden?

Slide 33 - Question ouverte

Slide 34 - Diapositive