5.4 Wat houd je over? deel 1

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

	Vak: Economie Hoofdstuk: 5.4 Wat houd je over?
1.	Lesopening
2.	Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.	Mini-check + arrangementen
4.	Instructie
5.	Begeleid inoefenen
6.	Zelfstandig werken
7.	Evaluatie

1. Lesopening

Pak je boek van economie en je schrift van economie. 

Laat je boek nog even dicht op tafel liggen. 

Huiswerkcontrole.

2. Lesdoel +Leergebiedoverstijgende doelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat er wordt bedoeld met de inkoopwaarde

- Kun  je de brutowinst berekenen

- Weet je wat bedrijfskosten zijn

Leergebiedoverstijgende doelen:

Samenwerkend leren

- Je past jouw gedrag aan wanneer je hierop wordt aangesproken.

- Je overlegt met groepsgenoten om samen afspraken te maken om een doel te behalen.

Denkvermogen

- Je bedenkt zelf een oplossing voor een probleem en vertelt deze verbaal. 

- Je vertelt wat er nodig is om tot een oplossing te komen. 

3. Mini-check + arrangementen

Verdiept (8 of hoger) --> Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check.

Wat is inkoopwaarde?

1. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde
2. Het totale bedrag dat een winkelier betaalt voor de inkoop van producten.
3. De winst die uiteindelijk overblijft nadat alle kosten zijn betaald
4. Het juiste antwoord staat er niet bij

Wat is brutowinst?

1. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de omzet
2. Het verschil tussen bedrijfskosten en nettowinst
3. Het verschil tussen nettowinst en nettoverlies
4. Het verschil tussen inkoopwaarde en brutowinst

Hoe bereken je de brutowinst?

1. Inkoopwaarde - Omzet
2. Omzet - bedrijfskosten
3. Omzet + Winst
4. Omzet - Inkoopwaarde

Wat is geen voorbeeld van bedrijfskosten

1. Huur
2. Loonkosten
3. De gasrekening
4. Inkoopkosten

Wie maakt wat?

Had je de vragen goed, dan mag je zelfstandig aan de slag. Je maakt 5.4 opdracht 53 t/m 58 op blz. 142 t/m 143.

De rest doet mee met de instructie. 

Inkoopwaarde

De inkoopwaarde is de prijs die je betaalt voor de inkoop van de producten/goederen.

-> Wanneer een winkel de ingekochte producten verkoopt, zorgt dat voor omzet / verkoopopbrengst.

Brutowinst

Het geld dat je van klanten ontvangt (wanneer je iets verkoopt), is je verkoopopbrengst of omzet. Een deel van dat geld heb jij eerst al uitgegeven voor de inkoop van je producten.  

Brutowinst: het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde. 

Berekening brutowinst

omzet−inkoopwaarde=brutowinst

Je hebt in één week €1.500 omzet behaald.
De inkoopwaarde was €850. Bereken de brutowinst.

brutowinst=omzet−inkoopwaarde

Bedrijfskosten

De kosten om een winkel te laten functioneren

Voorbeelden van bedrijfskosten

5. Begeleid inoefenen

We maken klassikaal opdracht 44 en 45

6. Zelfstandig werken

Je maakt zelfstandig paragraaf 5.4 opdracht 53 t/m 58 op blz. 142 t/m 143.

Ben je klaar?

Dan kijk je de opdrachten na en verbeter je.

Daarna maak je de plusopdrachten 19 t/m 21 op blz. 153

7. Evaluatie

Hoe ging de les?

Zijn er nog opdrachten waar je moeite mee hebt?

- Weet je wat er wordt bedoeld met de inkoopwaarde?

- Kun je de brutowinst berekenen?

- Weet je wat bedrijfskosten zijn?

Huiswerk

Huiswerk:

Dinsdag 10 mei                    

5.4 opdracht 53 t/m 58