woordsoorten 2

woordsoorten 2
aanwijzend voornaamwoord, voegwoord, voorzetsel
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

woordsoorten 2
aanwijzend voornaamwoord, voegwoord, voorzetsel

Slide 1 - Diapositive

Hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 2 - Quiz

Wat is het voegwoord in onderstaande zin?

Ik blijf vandaag thuis, want ik voel me niet lekker.
A
ik
B
vandaag
C
want
D
niet

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de voegwoorden in onderstaande zin?

Lizzy maakt haar huiswerk, terwijl haar broer tv kijkt en haar vader de auto wast.
A
Lizzy, haar broer, haar vader
B
terwijl, en
C
haar huiswerk, tv, de auto
D
maakt, kijkt, wast

Slide 4 - Quiz

7. Welk voegwoord gebruik je om hiervan een samengestelde zin te maken?
We hebben vandaag gezeild. We hebben op het meer gekanood.
A
omdat
B
daarmee
C
maar
D
en

Slide 5 - Quiz

8. Welk voegwoord kun je niet gebruiken om een goede samengestelde zin te maken?
Damian fiets. Hij appt zijn vriendin.
A
en
B
doordat
C
terwijl
D
ondanks

Slide 6 - Quiz

Staat er in elke zin een voegwoord?
timer
0:20
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.

Slide 7 - Quiz

Wat is het voegwoord?

Wil je een appel of een peer?
A
een
B
wil
C
of
D
je

Slide 8 - Quiz

Wat is geen aanwijzend voornaamwoord?
A
deze
B
dit
C
de
D
dat

Slide 9 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord:
A
die
B
welke
C
naar
D
wie

Slide 10 - Quiz

Deze, die, dat en dit zijn aanwijzende voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij
D
wij, ons

Slide 12 - Quiz

"wat" is een aanwijzend voornaamwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz


Een aanwijzend voornaamwoord...
A
vraagt naar iets of iemand
B
verwijst naar iets of iemand maar je weet niet precies wie /vaag
C
wijst iets of iemand aan
D
bestaat helemaal niet

Slide 14 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
naar
B
na
C
natuurlijk
D
om

Slide 16 - Quiz

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 17 - Quiz