Schrijfexperiment

Wie leest voor?
De mesijnelke hreensen vmroen hte deel avn hte cerntlae zneuwtseslel dta zcih in hte hofod beivndt. De hresneen zjin hte wanraemnede, asnaturnede, corntolrenede en iofnrmaeitverrewkende oagran in de mnes. Ze benivden zcih bniennin de shcdeel en seman mte hte rugegnemrg vmroen ze hte certnaal zeunwtseslel.
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Wie leest voor?
De mesijnelke hreensen vmroen hte deel avn hte cerntlae zneuwtseslel dta zcih in hte hofod beivndt. De hresneen zjin hte wanraemnede, asnaturnede, corntolrenede en iofnrmaeitverrewkende oagran in de mnes. Ze benivden zcih bniennin de shcdeel en seman mte hte rugegnemrg vmroen ze hte certnaal zeunwtseslel.

Slide 1 - Diapositive

Wie leest voor?
de menselijke hersenen vormen een deel van het centrale zenuwstelsel dat zich in het hoofd bevindt de hersenen zijn het waarnemende controlerende en informatieverwerkende orgaan in de mens ze bevinden zich binnenin de schedel en samen met het ruggenmerg vormen ze het centraal zenuwstelsel

Slide 2 - Diapositive

Wie leest voor?
De menselijke hersenen vormen een deel van het centrale zenuwstelsel dat zich in het hoofd bevindt. De hersenen zijn het waarnemende, controlerende en informatieverwerkende orgaan in de mens. Ze bevinden zich binnenin de schedel en samen met het ruggenmerg vormen ze het centraal zenuwstelsel.

Slide 3 - Diapositive

Wat valt op?

Slide 4 - Diapositive

Doelstellingen
1. De regels rond de hoofdletters en leestekens correct kunnen toepassen.
2. Werkwoorden kunnen vervoegen volgens de correcte regels.
3. Citaten kunnen schrijven volgens de correcte regels.
4. Zinnen schrijven volgens een correcte zinsbouw en volgens de spellingsregels.

Slide 5 - Diapositive

Lesverloop
1. instructie
2. nalezen + herschrijven schrijfexperiment
3. werkbundel schrijfexperiment
4. verbetering werkbundel schrijfexperiment
5. theaterstuk schrijfexperiment

Slide 6 - Diapositive

Lesverloop
Klaar met het schrijfexperiment?
Maak de oefeningenbundel.

Klaar met de oefeningenbundel?
Verzin een kort toneelstukje over jouw verhaal van het schrijfexperiment.

Slide 7 - Diapositive

Hoofdletters
Leestekens

Slide 8 - Diapositive

Hoofdletter of niet?

beverlo
A
Hoofdletter
B
Geen hoofdletter

Slide 9 - Quiz

Hoofdletter of niet?

skype
A
Hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 10 - Quiz

Hoe schrijf je het begin van deze zin correct?
's morgen om zeven uur sta ik op.

A
'S morgens
B
's Morgens

Slide 11 - Quiz

Hoe schrijf je deze zin correct?

10 dagen later waren ze terug.
A
10 dagen later waren ze terug.
B
10 Dagen later waren ze terug.

Slide 12 - Quiz

Hoofdletters
- Begin van de zin
- Namen van personen, organisaties en merken
- Stad, dorp, straat, land
- Aardrijkskundige namen + afgeleiden daarvan
- Feestdagen
- Historische gebeurtenissen (niet periodes)

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Leestekens?
ik ben zo blij dat ik een boomhut mag bouwen ik klim graag ik knutsel graag en ik houd van bomen welk kleurtje zou ik de boomhut geven ik ga voor geel snel de emmer water naar boven halen

Slide 15 - Diapositive

Leestekens

Slide 16 - Diapositive

Wanneer schrijf je een punt?
A
In het begin van een zin
B
na elk woord
C
aan het einde van een zin

Slide 17 - Quiz

Welk leesteken moet hierachter komen
A
!
B
?
C
:
D
.

Slide 18 - Quiz

Welk leesteken schrijf je op *** ?
Ik wil dat wel doen *** maar het lukt me niet.
A
punt
B
dubbele punt
C
komma
D
uitroepteken

Slide 19 - Quiz

Voor welke woorden komt een komma?
A
want
B
maar
C
omdat
D
alle antwoorden zijn correct

Slide 20 - Quiz

Wanneer gebruik je een dubbele punt?
A
opsomming
B
uitleg/toelichting
C
citaat
D
alle antwoorden zijn correct

Slide 21 - Quiz

Dubbele punt :
Citaat
Zij schreeuwde: 'Laat hem los!'

Opsomming
Ik heb drie dieren: een kat, een hond en een vis.

Uitleg
Ik ben er niet aan toegekomen: de gasten waren te laat weg.

Slide 22 - Diapositive

Werkwoorden: verleden tijd

Slide 23 - Diapositive

Ik ... er niets van.
A
begrijpte
B
begreepte
C
begreep

Slide 24 - Quiz

Ik ... geen spruitjes.
A
luste
B
lusten
C
lustte
D
lustten

Slide 25 - Quiz

Mijn vader ... de deur.
A
sluite
B
sloot
C
sluitte
D
slootte

Slide 26 - Quiz

... zij mee?
A
zingden
B
zingde
C
zongen
D
zongden

Slide 27 - Quiz

Ik ... een nieuwe jas.
A
koopte
B
kocht
C
kochtte

Slide 28 - Quiz

Zij ... in een stapelbed
A
slaapten
B
sliepten
C
sliepen

Slide 29 - Quiz

Hij ... te snel
A
rijde
B
rijdde
C
reed

Slide 30 - Quiz

De mensen ... te snel.
A
praate
B
praatte
C
praaten
D
praatten

Slide 31 - Quiz

Ik ... naar Frankrijk.
A
verhuizde
B
verhuiste
C
verhuizte
D
verhuisde

Slide 32 - Quiz

Ik ... hem een boek.
A
geefte
B
gaf
C
geefde
D
gafde

Slide 33 - Quiz

Hij ... zijn boterhammen snel op.
A
eette
B
at
C
eete
D
aatte

Slide 34 - Quiz

De mensen ... de deur open voor hem.
A
houdden
B
hielden
C
houdde

Slide 35 - Quiz

Hij ... niet op zijn vader.
A
lijkte
B
leekte
C
lijkde
D
leek

Slide 36 - Quiz

Werkwoordregels verleden tijd
Als de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd staat, dan gebruik je +te(n) of +de(n). Eerst pak je dus de stam (ik-vorm) en daar zet je +te of +de achter. Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat, bij meervoud zet je er ook nog een 'n' achter.

Slide 37 - Diapositive

sterk / zwak werkwoord
Zwak = klank verandert NIET in verleden tijd
Sterk = klank verandert WEL in verleden tijd

Zwakke werkwoorden: bedanken, dreigen, verfilmen, proeven, glanzen, groeten, lusten, melden, kleden
Sterke werkwoorden: breken, dwingen, roepen, verstaan, schuiven, strijden, zitten, kiezen

Slide 38 - Diapositive

Rennen

ik ren
ik rende
wij renden



Slide 39 - Diapositive

Fietsen
ik fiets
ik fietste
wij fietsten

Slide 40 - Diapositive

't sexy fokschaap

Slide 41 - Diapositive

Regel 't sexy fokschaap
Als de laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap staat: 
+te(n) in de verleden tijd

Als de laatste letter van de stam niet in 't sexy fokschaap staat: 
+de(n) in de verleden tijd







Slide 42 - Diapositive

Werkwoord: fietsen

Slide 43 - Diapositive

Werkwoord: fietsen
stam: fiets
de laatste letter is een 's'
de 's' staat wel in 't kofschip, dus een 't', +te(n)
dus: fietste(n)

Slide 44 - Diapositive

Rennen

Slide 45 - Diapositive

Rennen
stam: ren
de laatste letter is een 'n'
de 'n' staat niet in 't kofschip, dus een 'd', +de(n)
dus: rende(n)

Slide 46 - Diapositive

Verhuizen

Slide 47 - Diapositive

Verhuizen
verhuizen - en = verhuiz
de laatste letter is een 'z'
de 'z' staat niet in 't kofschip, dus een 'd', +de(n)
dus: verhuisde(n)

Slide 48 - Diapositive

Citaten

Slide 49 - Diapositive

Anna zei ik ga meedoen met de yoga.
A
Anna zei: ik ga meedoen met de yoga.
B
Anna zei: Ik ga meedoen met de yoga.
C
Anna zei: 'Ik ga meedoen met de yoga.'.
D
Anna zei: 'Ik ga meedoen met de yoga.'

Slide 50 - Quiz

Anna vroeg haar wat ga je doen
A
Anna vroeg haar wat ga je doen?
B
Anna vroeg haar: 'Wat ga je doen?'.
C
Anna vroeg haar 'wat ga je doen?'
D
Anna vroeg haar: 'Wat ga je doen?'

Slide 51 - Quiz

Herschrijf dit gesprek.
Hou rekening met alle geziene spellingsregels.

Slide 52 - Diapositive

Verbeter deze 2 zinnen
anna vroeg wat is er nou mis met mijn haar? 
jasper zei jouw haar is prima er is helemaal niets mis mee

Slide 53 - Diapositive

Oefeningenbundel

Slide 54 - Diapositive