Leesvaardigheidsbegrippen herhalen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Leesvaardigheid

Tekstsoorten

     1. Krantenartikel 

                2. Advertentie/reclame

         3. Ingezonden brief

4. Handleiding/ gebruiksaanwijzing

5. strip

Tekstdoelen

1.Informeren

2. Overhalen/ activeren

3. Overtuigen

4. instrueren

5. amuseren

Je leest een artikel in De Telegraaf. Wat is het tekstdoel?

Een lezer wil zijn mening geven en schrijft een ingezonden stuk in de krant. Wat is het tekstdoel?

Je gaat een Ikea-kast in elkaar zetten en gebruikt hiervoor een handleiding. Wat is het tekstdoel?

Je leest een stripverhaal. Wat is het tekstdoel?

Een feit..

1. Staat vast, kun je controleren, is waar
2. Staat niet vast, kun je niet controleren, is waar
3. Staat vast, kun je niet controleren, is waar
4. Staat niet vast, kun je niet controleren, is niet waar.

Een mening...

1. staat vast, is waar, kun je controleren
2. kan veranderen, is waar , kun je controleren
3. Is per persoon anders, kan veranderen, maakt duidelijk hoe je ergens over denkt. Is per persoon anders
4. staat vast, maakt duidelijk hoe je ergen over denkt, is per persoon anders

Wat betekent ''objectief''?

1. met feiten
2. met meningen

Wat betekent ''subjectief''?

1. met feiten
2. met meningen

Wat is een citaat?

Ik lust: appels, bananen en kiwi's. Wat is het signaalwoord in deze zin?

1. appels
2. en
3. bananen
4. ik

Welk verband geeft het woordje en aan?

1. een opsomming
2. middel- doel
3. oorzaak- gevolg
4. tijd

Ik heb vandaag meel gekocht. Daarmee kan ik pannenkoeken maken. Wat is het signaalwoord?

1. kan
2. vandaag
3. ik
4. daarmee

Welk verband geeft het woord daarmee aan?

1. tijd
2. Opsomming
3. oorzaak-gevolg
4. Middel - (doel)

Eerst was ik naar de groenteboer, daarna ging ik naar de bakker. Wat is het signaalwoord?

1. was
2. naar
3. daarna
4. ik

Welk verband geeft het woord daarna aan?

1. middel- doel
2. reden
3. tijd
4. opsomming

Ik kan vanavond niet trainen, omdat ik naar een concert ga. Wat is het signaalwoord?

1. omdat
2. niet
3. kan
4. naar

Welk verband geeft het woord omdat aan?

1. opsomming
2. tijd
3. oorzaak- gevolg
4. reden

Waaruit bestaat het tekstgeraamte? Noem minimaal 3 onderdelen.

Wat is een hoofdgedachte?

Waar kun je de hoofdgedachte meestal vinden?

1. In de inleiding of het slot.
2. In het middenstuk
3. In de inleiding
4. In het slot

Er zijn 5 leesmanieren. Welke leesmanieren ken je?

Welke manier van lezen gebruik je als je je trainingstijden voor vanavond wilt weten?

1. grondig lezen
2. kritisch lezen
3. scannend lezen
4. zoekend lezen

Je wilt weten of de bron betrouwbaar is. Welke manier van lezen gebruik je?

1. grondig lezen
2. Kritisch lezen
3. scannend lezen
4. zoekend lezen

Je bent een jeugdboek aan lezen. Welke manier van lezen gebruik je?

1. kritisch lezen
2. Onstpannend lezen
3. scannend lezen
4. grondig lezen

Hoe weet je of een bron betrouwbaar is?

Dit was de laatste vraag. Welke vragen heb je nu nog?