H4 4.3 Kosten en opbrengsten - deel 2

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

H4 4.3 Kosten en opbrengsten - deel 2

• Pak je werkboek, een LOS STUK PAPIER, agenda, pen, je rekenmachine en chromebook
• Groep A: kijk in de studiewijzer wat je vandaag kunt doen
• Groep B en C: begin alvast met het maken van opdracht 5, 6 en 7 tot de les begint.

12.12         Programma 3H2

• terugblik op vorige week
• huiswerk bespreken (2, 3 en 4 van paragraaf 4.3)
• lesdoelen 
• herhaling theorie 4.3
• laatste huiswerkopgaven maken -> 5, 6 en 7 van 4.3
• afsluiting: 'wat heb ik geleerd vandaag?'

Terugblik/

Herhalingsoefening

5 minuten

bespreek in 2-tallen de termen rechts. Zorg dat je dit aan elkaar kunt uitleggen en geef voorbeelden etc.

Zo uitgebreid mogelijk!

- Resultatenbegroting

- Investeringsbegroting

- Financieringsplan

- Omzet

- Inkoopwaarde omzet

- Bruto winst

- Netto winst

- Bedrijfskosten

opdracht -5min

Maak, op een los blaadje, een resultatenrekening, zonder gebruik te maken van je boek.

Welke posten weet je allemaal, zo veel/uitvoerig mogelijk. 

Verzin zelf getallen.

Zet je naam erop en lever in bij mevrouw Staal

bespreken huiswerk

Opdracht 2,3 en 4 uit je boek

12.12         lesdoelen

• je kunt ... een resultatenrekening lezen
• je kunt ... een resultatenrekening opstellen met gegevens
• je kunt... een resultaat (winst/verlies) berekenen 

Quiz (lesson up)

Geef aan of de volgende posten aan de debet- of creditzijde van de resultatenrekening staan.

loonkosten

1. debetzijde
2. creditzijde
3. aan geen enkele zijde
4. beide zijden

omzet

1. debetzijde
2. creditzijde
3. aan geen enkele zijde
4. beide zijden

afschrijvingskosten

1. debetzijde
2. creditzijde
3. aan geen enkele zijde
4. beide zijden

winst

1. debetzijde
2. creditzijde
3. aan geen enkele zijde
4. beide zijden

Welke posten staan op de resultatenrekening?

1. debiteuren, omzet banklening
2. omzet, eigen vermogen, rentekosten
3. afschrijvingskosten, banklening en kas
4. omzet, afschrijvingskosten en rentekosten

Inge heeft een schoenenwinkel. Haar omzet is € 36.000, haar inkoopwaarde € 20.000. Wanneer lijdt Inge verlies?

1. Als de overige kosten lager zijn dan € 16.000
2. Als de overige kosten hoger zijn dan € 16.000
3. Als de overige kosten lager zijn dan € 20.000
4. Als de overige kosten hoger zijn dan € 20.000

Huiswerk maken

• maak opdracht 5, 6 en 7 van paragraaf 4.3 voor morgen (13.12)
• in de les van morgen oefenen we voor de toets van 19.12 en mag je zelfstandig aan de voorbereiding werken
• Stel je vragen morgen!!! 

Wat heb ik geleerd van de les van vandaag?