Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Herzlich Willkommen
1. Dein Handy kommt in die Tasche
2. Setz dich auf deinen Platz
3. Pak dein Arbeitsbuch
4. Nicht reden
Slide 1 - Diapositive
Lernziel ???
Slide 2 - Diapositive
Was machen wir heute?
Slide 3 - Diapositive
AM Ende der Stunde kennst und kannst du die Präpositonen und die FÄlle anwenden.
Du kennst die Wörter über Sport/ Hobbys
Slide 4 - Diapositive
Programm
Toets K4
Wiederholung Grammatik/ Teste dich selbst
Neue Grammatik üben
Aufgaben machen/ besprechen
HA
Slide 5 - Diapositive
Toets K4
Wortschatz: L1 - L6/ L4-L6 ( beide kanten)
RM: L6 ( NL-D)
Grammatik :
- Naamvallen- keuzevoorzetsel / bezittelijke vnw/
- geslachtsregel
- trappen van vergelijking
Slide 6 - Diapositive
Nimm ein Blatt und einen Stift zur Hand. Wir fangen jetzt an?
Slide 7 - Diapositive
Grammatik
1. Hoeveel naamvallen ken je in het Duits ?
2. Hoe ontdek je de naamvallen in een zin?
3. Schrijf de tabel met de naamvallen op?
4. Schrijf de keuzevoorzetsel op?
5. Schrijf de regel op ? Wanneer welke naamval?
6. Hoe vertaal je : over een week/ een maand geleden
7. Geslachtsregel : Wanneer gebruik je der/ die/ das?
Slide 8 - Diapositive
4 naamvallen: Fälle
1e nv: onderwerp: Nominativ ( Wie/ Wat + persoonsvorm)/ Hij
4e nv: lijdend voorwerp: Akkusativ ( Wie + pv+ ow) / Hem
3e nv: meewerkend voorwerp: Dativ ( aan/ voor hem)
2e nv: drukt een soort bezit uit: Genitiv
Slide 9 - Diapositive
Die Fälle
R x E Sx E
M R M N..N
N E Sx E
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
7/2- Regel
auf/ über ( over) : 4e naamval
Rest : 3e naamval
Slide 13 - Diapositive
Übersetze
over een week: in einer Woche
een maand geleden: vor einem Monat
Slide 14 - Diapositive
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
- maanden
- dagen
- jaargetijden
- bijna alles wat met het weer te maken heeft
uitgangen:
- heit
- keit
- schaft
- ung
-e
-chen
- lein
- bijna alle het woorden
Slide 15 - Diapositive
Grammatik
1. schrijf de basisregel van trappen van vergelijking op
2. Overtreffende trap met -esten. Wanneer?
3. Wat gebeurt met klinker ( a/o/u) in vergrotende en overtreffende trap?
4. Schrijf de onregelmatige vormen op.
5. Schrijf de vergelijkingswoorden op?
Slide 16 - Diapositive
Uitzondering (2/4)
B. Overtreffende trap met -esten. Wanneer?
-1-> eindigen op een klinker (a, o, au, ...)
neu - neuer - am neuesten
-2-> eindigen op een -d of -t
-3-> eindigen op een sis-klank (s, ß, sch, z)
weiß - weißer - am weißesten
-4-> klemtoon op laatste lettergreep
Slide 17 - Diapositive
Uitzonderingen (3/4)
C. Korte bijvoeglijk naamwoorden, die een -a-, -o- of -u- hebben, krijgen vaak in de vergrotende én overtreffende trap een Umlaut.. Let op: NIET allemaal.
lang - länger - am längsten
jung - jünger - am jüngsten.
Slide 18 - Diapositive
Uitzonderingen (4/4)
D. Onregelmatige vormen (leer deze!)
groß - größer - am größten
gut - besser - am besten
oft - häufiger - am häufigsten
hoch - höher - am höchsten
gern - lieber - am liebsten
viel - mehr - am meisten
mehr im Handbuch)
Slide 19 - Diapositive
Vergleichungswörter (vergelijkingswoorden)
even ...als genauso wie
Slide 20 - Diapositive
Komparation
Stellende trap: er ist genauso / so / gleich groß wie sie
vergrotende trap: er ist größer als er
overtreffende trap: er ist am größten
Slide 21 - Diapositive
Grammatik
1. Ich gehe morgen( in de) ....................Stadt (v.).
2. Meine Tasche liegt ( onder mijn)...........Bett.
3. Das Bild hängt (op de)...................Mauer (v.)
4. Wir setzen uns (naast onze ) ............... Lehrer(m.)
5. Sie warten auf ( hun)..............Freunde.
Slide 22 - Diapositive
Grammatik
1. Ich gehe morgen in die Stadt (4e: waarheen)
2. Meine Tasche liegt unter meinem Bett ( 3e : waar).
3. Das Bild hängt an der Mauer (3e: waar)
4. Wir setzen uns neben unseren Lehrer(4e : waarheen)
5. Sie warten auf ihre Freunde( 7/2: 4e )
Slide 23 - Diapositive
Grammatik
1. stark: Er ist (sterker dan)................sein Bruder
2. gern: Ich gehe ................ins Theater...........ins Kino.
3. breit: Der Tisch ist...................unser Tisch zu Hause.
4. gut: Er kennt diese Gegend am......................
5. alt: Sie ist (even oud als).................. ich.
6. viel: Ich muss die Grammatik noch ......................üben.
Slide 24 - Diapositive
Grammatik
1. stark: Er ist stärker als sein Bruder
2. gern: Ich gehe lieber ins Theater als ins Kino.
3. breit: Der Tisch ist breiter als unser Tisch zu Hause.
4. gut: Er kennt diese Gegend am besten
5. alt: Sie ist genauso alt wie ich.
6. viel: Ich muss die Grammatik noch mehr üben.
Slide 25 - Diapositive
Was weiß/ kann ich ( noch nicht)?
1Ich kann die Grammatik sehr gut
2 Ich will mehr Fälle( keuzevoorzetsel) üben
3 Ich will mehr Steigerung( trappen v. vergelijking) üben
4 ich muss noch alle Grammatik lernen und üben
Slide 26 - Sondage
Aufgaben besprechen/machen
Besprechen Lektion4/5:
K4: L4: S. 32/ Nr. 1,2
S. 36/ Nr. 7,8
S.38/ Nr. 10
S. 40 / Nr.1,2,7,8,9,10
Machen: S. 47/ Nr. 11
S. 48/ Nr. 1,2,3,4 + Extra Aufgabe
timer
1:00
Slide 27 - Diapositive
Aufgaben besprechen/machen
Machen Lektion4/5:
K4: L4: S. 32/ Nr. 1,2,
S. 40/ Nr. 1,2,
S.46/ Nr. 9,10,11,
S. 49/Nr.1,2,3,4,
timer
1:00
Slide 28 - Diapositive
Lernziel ???
Was hast du heute gelernt und oder was willst du nächste Stunde lernen/ wiederholen? Schreib es auf ein Blatt und gebe es deiner Lehrerin.