Karneval

 Fasching
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell mit dem 11.11. 
Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest verschiedene Namen.

Wir sehen uns gleich ein Video an über den Ursprung des Karnevals.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 8 vidéos.

Éléments de cette leçon

 Fasching
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell mit dem 11.11. 
Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest verschiedene Namen.

Wir sehen uns gleich ein Video an über den Ursprung des Karnevals.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Wat is "Fastnacht"?
A
De nacht na de vastentijd.
B
De nacht dat je heel vast/diep slaapt.
C
De nacht voor het begin van de vastentijd.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Vidéo

Carnelevare betekent...
A
De tijd zonder vlees (in de vastentijd)
B
De laatste alcoholische drank voor de vastentijd

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Vidéo

Hoe lang duurt de vastentijd en waarom?
A
30 dagen, omdat dat een maand is.
B
30 dagen, omdat dat moet volgens de Bijbel.
C
40 dagen, omdat Jezus dat ook heeft gedaan.
D
40 dagen, omdat het daarna Kerstmis is.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Voordat de vastentijd begint werd er niet alleen gefeest. Wat was ook belangrijk?
A
Veel vlees eten, want in de vastentijd mag dat niet
B
Vaak samenkomen in de kerk, want geloof
C
Veel alcohol drinken, want in de vastentijd mag dat niet
D
Bederfelijk eten opmaken, want geen koelkast

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Vidéo

Wat gebeurt er in 1823 in Köln?
A
In Köln wordt een nieuwe kerk gebouwd.
B
Er komt een feestcomité met duidelijke regels omtrent het carnaval.
C
Friedrich Wilhelm doet een voorstel om carnaval af te schaffen.
D
Friedrich Wilhelm wil zelf prins carnaval zijn.

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Vidéo

In welke twee steden, naast Köln, wordt ook veel carnaval gevierd?
A
Düsseldorf en Mainz
B
Mainz en München
C
Düsseldorf en Kiel
D
Mainz en Aachen

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Vidéo

Wat deed men rond 1900 in het zuiden van Duitsland?
A
De arbeiders kwamen in opstand, omdat carnaval volgens hen te veel geld kost.
B
Iedereen ging hetzelfde verkleed.
C
Toen vierden ze geen carnaval.
D
De arbeiders zette zich af tegen de overheid door zich te verkleden als in de Middeleeuwen.

Slide 15 - Quiz

 Der Höhepunkt der Karnevalszeit ist der Karnevalsumzug am Rosenmontag mit vielen bunten Wagen und verkleideten Menschen. 

Na de video volgt er een aantal vragen. Kijk en lees goed!

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

In Köln feiern die Jecken Rosenmontag
Wat zijn Jecken?
A
de prins en de raad van 11.
B
carnavalsvierders
C
de toeschouwers
D
de danseressen

Slide 18 - Quiz

Hoeveel bezoekers komen er ieder jaar naar de optocht?
A
500 duizen
B
1 miljoen
C
1,5 miljoen
D
2 miljoen

Slide 19 - Quiz

Die Tanzgarden dürfen nicht fehlen.
Wat betekent 'dürfen nicht fehlen'?
A
zijn niet met veel (dansers) aanwezig
B
kunnen niet veel.
C
mogen niet ontbreken.
D
durven niet veel

Slide 20 - Quiz

Hoe lang is de optocht?
A
Ongeveer 5 kilometer
B
Ongeveer 7,5 kilometer
C
Ongeveer 10 kilometer
D
Dat houden ze niet bij

Slide 21 - Quiz