3H - Grammatica les 2.1

Welkom bij Nederlands
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

ZWABBELS

Slide 2 - Diapositive

ZWABBELS
De koppelwerkwoorden (op 3 na, maar die komen niet veel voor)

Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen, 
Heten, Dunken, Voorkomen

Een koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een naamwoordelijk deel (bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord)

Slide 3 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde geeft aan dat het onderwerp van de zin iets is
Bij het WWG doet het onderwerp iets.

Maar eerst moeten we de soorten werkwoorden kunnen onderscheiden:
hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord



Slide 4 - Diapositive

Uitzondering!
Als het werkwoord 'zijn' (of een vervoeging daarvan) betekent "zich bevinden", dan is het géén koppelwerkwoord.

Pierre is dokter > wél koppelwerkwoord, onderwerp is iets
Pierre is in de tuin > géén koppelwerkwoord, geeft plaats aan

Slide 5 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:

  1. Werkwoordelijk deel (ww.deel) = alle ww in de zin
  2. Naamwoordelijk deel (nw. deel) = eigenschap van het onderwerp (vaak een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord > een 'naamwoord' dus!)

TIP: in een zin met een NWG staat nooit een lijdend voorwerp!


Slide 6 - Diapositive

Uitvinden of de zin een WWG of NWG heeft
Tel het aantal werkwoorden in de zin:

1 werkwoord:  dat ww is de PV en ZWW of KWW

2 werkwoorden: PV = HWW, andere ww is ZWW of KWW

3 of meer werkwoorden: PV = HWW, 1 van de andere ww is ZWW of KWW, de rest is HWW


Slide 7 - Diapositive

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 
ww. deel = is
nw. deel = een fanatiek wielrenner
nwg = is een fanatiek wielrenner

Slide 9 - Diapositive

Benoem het nwg:

Hij blijkt een goede surfer te zijn.
A
blijkt een goede surfer
B
hij blijkt te zijn
C
blijkt een goede surfer te zijn
D
een goede surfer te zijn

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de koppelwerkwoorden?
A
zijn, worden, blijven
B
schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
D
zijn, worden, blijven, gaan, schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen

Slide 11 - Quiz

Opdracht
Wat? Blok 1 opdracht 1 (blz 20)
Hoe? In je schrift, overleggen mag
Hulp? Steek je hand op
Tijd? Tot het einde van de les
Klaar? Oefen op Cambiumned.nl > Grammatica > Zinsdelen (begin bovenaan bij de oefening 'zinsdelen', daarna PV etc.)
Nakijken: volgende les

Slide 12 - Diapositive