Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
2.4 Geld moet rollen
Pak je boek, schrift, rekenmachine en pen erbij.
Slide 1 - Diapositive
Lesdoelen
Na deze les weet je:
op welke manieren je geld gebruikt
hoe banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld
hoe de hoogte van de rentebepaald wordt
hoe banken geld verdienen
Slide 2 - Diapositive
Functies van geld
Ruilmiddel: als je iets koopt
Spaarmiddel: als je geld opzij zet voor later
Rekenmiddel: als je de waarde vaststelt van iets
Soorten geld:
Giraal en Chartaal
Slide 3 - Diapositive
Een verzekeringsmaatschappij stelt vast dat de schade aan je scooter €800,- is. Welke geldfunctie heeft dit bedrag? Verklaar je antwoord.
Slide 4 - Question ouverte
Wat is mijn saldo?
Creditsaldo: een positief saldo, ‘in de plus’
Debetsaldo: een negatief saldo, rood staan of ‘in de min’
Nieuw saldo berekenen door:
oud saldo + ontvangsten - uitgaven
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Question ouverte
De rol van de bank en de ECB
Banken bemiddelen tussen de vraag naar geld en het aanbod van geld.
Aanbod van geld: komt van spaarders, de bank betaalt hun rente als vergoeding.
Vraag naar geld: komt van gezinnen en bedrijven die geld willen lenen, zij betalen rente.
Rente = de prijs van geld.
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
timer
2:00
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Hoge of lage rente
Rente hoog → meer sparen, minder lenen
Rente laag → minder sparen, meer lenen
ECB (Europese Centrale Bank) = de centrale bank voor de eurozone.
De ECB bepaalt voor alle eurolanden de basisrente.
Slide 11 - Diapositive
timer
2:00
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Winst voor de bank
Banken verdienen geld met:
regelen girale betalingen en ontvangsten
sparen
lenen
verzekeren
Slide 14 - Diapositive
Winst voor de bank
Maar ook
Creditrente: rente over tegoeden, lager dan debetrente.
Debetrente: rente over tekorten, hoger dan creditrente.
Het verschil is (bruto)winst voor de bank.
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Wat voor gevolgen heeft het verhogen van de rente op de economie?
Bij een hogere rente is het aantrekkelijker om te sparen, waardoor mensen ervoor kunnen gaan kiezen om hun geld niet uit te geven.
Ook wordt het minder aantrekkelijk om te lenen: als je een hogere rente betaalt wordt lenen duurder. Mensen zullen zo minder snel geld gaan lenen en hun uitgaven zullen dalen.
Je trapt op de rem van de economie. Positief: de inflatie daalt
Wat voor gevolgen heeft het verlagen van de rente op de economie?
Bij eenlagere rente is het minder aantrekkelijk om te sparen en aantrekkelijker om te lenen.
Mensen zullen zo meer geld gaan uitgeven, waardoor de vraag naar producten en diensten zal stijgen.
Je trapt op het gaspedaal van de economie. Gevolg: inflatie
Slide 17 - Diapositive
Tim heeft nu een negatief saldo. 1. Wat is hier een ander woord voor? 2. Wat moet je dan betalen?
A
1. rood staan
2. creditrente
B
1. rood staan
2. debetrente
C
1. blauw staan
2. debetrente
D
1. blauw staan
2. creditrente
Slide 18 - Quiz
Wat is rente?
A
De prijs van geld
B
extra geleend geld
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen
Slide 19 - Quiz
Wat betekent ECB?
A
Electric Card Banking
B
Europese Credit Bank
C
Europese Centrale Bakker
D
Europese Centrale Bank
Slide 20 - Quiz
Welke rente is hoger?
A
debetrente
B
creditrente
C
enkelvoudige rente
D
hangt van de lening of spaarvorm af
Slide 21 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Banken hebben 1 functie: het goed regelen van het betalingsverkeer
B
Banken lopen geen risico's.
C
Banken brengen vraag en aanbod van geld bij elkaar.
D
Banken rekenen dezelfde rente voor sparen als voor lenen.
Slide 22 - Quiz
Als de rente stijgt dan:
A
stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
B
stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
C
stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
D
stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.
Slide 23 - Quiz
Wie bepaalt de hoogte van de rente?
A
De Nederlandsche bank
B
De Europese Centrale bank
C
vraag en aanbod van geld
D
de Nederlandse Overheid
Slide 24 - Quiz
HUISWERK
Maken opdracht 3-5-7-10-12
Slide 25 - Diapositive
Afsluiten
Slide 26 - Diapositive
Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃
Slide 27 - Sondage
Weet je op welke manieren je geld gebruikt
Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren
Slide 28 - Sondage
Weet je hoe banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld