NN7 - Spelling §2 - Leestekens: punt, komma, dubbele punt, aanhalingstekens - 2H

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Leestekens: punt, komma, dubbele punt, aanhalingstekens

NN7 - Spelling §2 - 2H

Wat je gaat leren

• Je leert leestekens op de juiste manier gebruiken.

Het belang van leestekens....

Let's eat kids! 

Het belang van leestekens....

Let's eat, kids! 

Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

• Na een zelfstandige, mededelende zin komt een punt:

Tim zit op balletles. Hij vindt de lessen heel leuk.

Je gebruikt een komma:

• wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
  
  

    - tussen twee persoonsvormen:

    ∘ Als het hard regent, moet je een regenpak aan.

Je gebruikt een komma:

• wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
  
  

 - voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want:

∘ Lotte miste de trein, doordat ze te laat opstond.
Zet (in het algemeen) geen komma voor en en of.

Uitzondering voor die ene keer dat je wél een komma voor 'en' zet, als de betekenis van de zin verandert:

• “Ik heb me op het feest fantastisch vermaakt. Ik sprak met Alexander, een zanger, en een goochelaar.” 
  
  
• “Ik heb me op het feest fantastisch vermaakt. Ik sprak met Alexander, een zanger en een goochelaar.”

Je gebruikt een komma:

• wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
  
  

- voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan:

∘ De peren, die beschimmeld zijn, moet je weggooien.

Je gebruikt een komma:

• tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
  
  - Nederlanders gaan graag op vakantie naar Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland.

Je gebruikt een dubbele punt:

• voor een aangekondigde opsomming:
  

- Dit zijn onze favoriete vakantielanden: Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland.

Je gebruikt een dubbele punt:

• voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer:
  
  - Ingmar zei vol zelfvertrouwen: ‘Ik ga voor de toets wiskunde een 10 halen.’

Je gebruikt een dubbele punt:

• als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:
  
  - Romie verzorgt haar konijnen goed: ze is een echte dierenvriend.
  
  Je kunt de dubbele punt in dit geval ook vervangen door een komma + want.

Je gebruikt aanhalingstekens:

• bij de directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens:
  
  

- ‘Wil jij de afvalcontainer buitenzetten?’ vroeg Ruben aan zijn broer.
- ‘Vanavond ga ik lekker op de bank hangen’, zei Esmay tegen haar vriendin.
- Marit smeekte haar moeder: ‘Mogen Noor en Freek alsjeblieft blijven logeren?’
- ‘Als je mee wilt rijden naar het concert,’ zei Jolie, ‘moet je dat snel laten weten.’

Let op: bij de indirecte rede (je geeft dan iemands woorden niet letterlijk weer) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:

- Ruben vroeg aan zijn broer of hij de afvalcontainer buiten wilde zetten.
- Diego denkt bij zichzelf: waar ben ik aan begonnen?

Je gebruikt aanhalingstekens:

• als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
  
  - Het woord ‘elektriciteit’ wordt vaak fout gespeld.

Neem de zin over en noteer op de plek van de haakjes het juiste leesteken.
Mustafa moet naar de kaakchirurg () zijn verstandskies moet eruit gesneden worden ()

Neem de zin over en noteer op de plek van de haakjes het juiste leesteken.
Wie in een glazen huis woont () moet niet met stenen gooien ()

Neem de zin over en noteer op de plek van de haakjes het juiste leesteken.
Gaat Nadia altijd lopend naar school of op de fiets ()

Neem de zin over en noteer op de plek van de haakjes het juiste leesteken.
Vanwege de sneeuwval () de gladheid en de ijzige kou ging de tijdrit niet door ()

Neem de zin over en noteer op de plek van de haakjes het juiste leesteken.
De energieprijzen stegen snel () doordat er te weinig gas op voorraad was ()

Ga naar de digitale planning en maak de opdrachten die ik heb klaargezet.