Passé composé met être & avoir

Bonjour & bienvenue
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bonjour & bienvenue

Slide 1 - Diapositive

Programme
Quiz
Passé composé

Slide 2 - Diapositive

0

Slide 3 - Vidéo

Welke zinnen zijn er vervoegd in de passé composé schrijf een of twee zinnen.

Slide 4 - Question ouverte

Passé composé

Slide 5 - Diapositive

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 6 - Question de remorquage

Wat heb je altijd nodig voor het maken van een passé composé?

Slide 7 - Question ouverte

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 8 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 9 - Quiz

Ils (chercher, passé composé)
A
ont cherché
B
sont cherché
C
cherchent
D
cherche

Slide 10 - Quiz

Jullie hebben Parijs bezocht.
A
Vous avez visité Paris.
B
Vous allez visiter Paris.
C
Vous visitez Paris.
D
Vous avez visiter Paris.

Slide 11 - Quiz

Hoe weet je of je "avoir"of "être: moet gebruiken als hulpwerkwoord?

Slide 12 - Question ouverte

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 13 - Quiz

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 14 - Quiz

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________
A
a passer
B
as passé
C
ont passer
D
a passé

Slide 15 - Quiz

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 16 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
Grandir: Je
A
J'ai grandi
B
Je suis grandi
C
Je grandis
D
Je grandissent

Slide 17 - Quiz

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • te vertellen over iets die al gebeurd is ( voltooid)

Slide 18 - Diapositive

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • te vertellen over iets die al gebeurd is ( voltooid)

Slide 19 - Diapositive

Passé composé - vorm
De passé composé bestaat, net als de Nederlandse voltooide tijd uit twee delen

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 20 - Diapositive

Passé composé - hulpww. 
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt (ik ben gegaan), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être.  
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt (ik heb gekeken), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.  

Slide 21 - Diapositive

Passé composé - hulpww.
Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 

Zie de volgende dia...

Slide 22 - Diapositive

avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a
nous avons
vous avez
ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est
nous sommes
vous êtes
ils, elles sont 

Slide 23 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals sortir = uitgaan)
3. –re (zoals vendre = verkopen)

Slide 24 - Diapositive

Passé composé - volt. dw. 
Bij regelmatige ww. is het maken van het voltooid deelwoord heel makkelijk. 
  • Regelmatige werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é toe (manger: j'ai mangé des moules).
  • Regelmatige werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg je -i toe (partir: il est parti en vacances.


Slide 25 - Diapositive

Passé composé - volt. dw.
Wanneer het werkwoord in de passé composé wordt vervoegd met het hulpwerkwoord être past het voltooid deelwoord zich aan het onderwerp. Kijk goed naar deze voorbeelden:
  • Il est allé au collège. Hij is naar school gegaan. 
  • Elle est allée au collège. Zij is naar school gegaan. 
  • Ils sont allés au collège. Zij zijn naar school gegaan. 
  • Elles sont allées au collège. Zij zijn naar school gegaan. 


Slide 26 - Diapositive

Neem het gesprek door en vervang de woorden in het rood met andere woorden.
  • A : Tu es allé au concert de MHD? 
  • B: Oui, je suis allé au concert de MHD il y a un mois.
  • A c'était comment ?
  • B: c'était génial.
  • A: qu'est- ce tu fais ce weekend?
  •  B: samedi , je vais à la fête d'Enzo.
  • A: Ah ouais! Super! Avec qui? 
  • B: Avec ma copine Sarah
  • A: Alors, on y va ensemble?                      B: Oui trop bien!
  •    




Slide 27 - Diapositive

Zet de volgende zinnen in de passé composé. Ze staan nu in de tegenwoordige tijd.
Let goed op: gebruik je avoir of être?
1. Elle va à Paris!

Slide 28 - Question ouverte

Zet de volgende zinnen in de passé composé.
2. Elles mangent une Pizza.

Slide 29 - Question ouverte

Zet de zinnen in de passé composé
Elles arrivent tôt.

Slide 30 - Question ouverte

Passé composé 
Des questions?
Vragen? 

Slide 31 - Diapositive