Herhaling taalverzorging H4 + H5

Herhaling taalverzorging H4 + H5
1) Het meewerkend voorwerp
2) Verwijswoorden
3) Lastige werkwoordsvormen
4) Bijwoordelijke bepaling
5) Trappen van vergelijking
6) Verkleinwoorden
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling taalverzorging H4 + H5
1) Het meewerkend voorwerp
2) Verwijswoorden
3) Lastige werkwoordsvormen
4) Bijwoordelijke bepaling
5) Trappen van vergelijking
6) Verkleinwoorden

Slide 1 - Diapositive

1) Het meewerkend voorwerp
Stap 1: noteer PV, OW, WG en LV
Stap 2: stel de vraag Aan wie + WG + OW + LV?

Dus: Geef jij oma een bos bloemen voor haar verjaardag? 
PV = geef                           LV= een bos bloemen
WG = geef                         MV= Aan wie? --> Oma 
OW = jij

Slide 2 - Diapositive

Wat is de PV van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het WG van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het OW van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het LV van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het MV van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Slide 7 - Question ouverte

2) Verwijswoorden
Naar De-woorden verwijs je met die of deze.
Naar Het-woorden verwijs je met dit of dat.

Met wie verwijst naar een persoon. Waarmee verwijst naar een dier of een ding.

Slide 8 - Diapositive

De vriendin ....... ik naar de stad zou gaan, heeft net afgebeld.
A
met wie
B
waarmee

Slide 9 - Quiz

Ken jij het nieuwste nummer van Anouk? .... is erg mooi.
A
deze
B
dat
C
die

Slide 10 - Quiz

De les aardrijkskunde was best gezellig; .... van gisteren was juist erg saai.
A
die
B
dit
C
dat

Slide 11 - Quiz

Het paard ..... ik wedstrijden rijd.
A
waarmee
B
met wie

Slide 12 - Quiz

Eenzame ouderen verheugen zich op een bezoekje, ..... worden hier vrolijk van.
A
hun
B
zij
C
hen

Slide 13 - Quiz

3) Lastige werkwoordsvormen
(-d, -t of -dt?)

Stap 1: Is het werkwoord de PV of het VD

Stap 2: PV? Dan gebruik je het trucje met lopen (stam of stam +t)

Stap 3: VD? Dan maak je gebruik van 't ex kofschip.

Slide 14 - Diapositive

Jelle is net .... [herstellen] van een longontsteking.
A
hersteld
B
herstelt
C
hersteldt

Slide 15 - Quiz

Haar moeder heeft ons altijd hartelijk […] (verwelkomen).
A
verwelkomt
B
verwelkomdt
C
verwelkomd

Slide 16 - Quiz

Hij .... [verwelkomen] haar hartelijk.
A
verwelkomt
B
verwelkomdt
C
verwelkomd

Slide 17 - Quiz

E-mails ... [beantwoorden] ik meestal meteen.
A
beantwoord
B
beantwoort
C
beantwoordt

Slide 18 - Quiz

Kylian heeft de brief in het Engels ... [vertalen]
A
vertaalt
B
vertaald
C
vertaaldt

Slide 19 - Quiz

Verbeter de fout(en) in de volgende zin:

'Deze populaire tv-serie wordt vrijdag herhaalt.'

Slide 20 - Question ouverte

De bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als:
                Waar? Met wie? Waarheen? Waarom? Waarvandaan? 
             Wanneer? Hoe? Van wie? 


Bijvoorbeeld:
     - Dit waveboard heb ik met mijn buurjongen gekocht.
             - Op de Utrechtse kermis bezochten we een waarzegster.

Slide 21 - Diapositive

Wat is de BWB in de volgende zin?
(+ op welke vraag geeft het antwoord?)
'De meeste druiven komen uit Frankrijk.'

Slide 22 - Question ouverte

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en) in de volgende zin?

'Vanwege de warmte gaat de voetbaltraining morgen alweer niet door.'

Slide 23 - Question ouverte

Maak zelf een zin
met ten minste één BWB.

Slide 24 - Carte mentale

Verbeter de fout!

Slide 25 - Diapositive

De trappen van vergelijking

Slide 26 - Diapositive

Hamburgers nergens zo lekker ___ bij ons!
A
dan
B
als

Slide 27 - Quiz

Verbeter de fout!

Slide 28 - Diapositive

Romy wil later dezelfde opleiding doen ____
A
als hem
B
dan hem
C
als hij
D
dan hij

Slide 29 - Quiz

Verkleinwoorden

Slide 30 - Diapositive

Noteer het verkleinwoord van 'pudding'

Slide 31 - Question ouverte

Noteer het verkleinwoord van
'sms'

Slide 32 - Question ouverte

Noteer het verkleinwoord van
'kip'

Slide 33 - Question ouverte

Noteer het verkleinwoord van
'pinda'

Slide 34 - Question ouverte