11-03

Planning H1j
- Newsround
- Writing test: what can you expect?
-Writing task
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Planning H1j
- Newsround
- Writing test: what can you expect?
-Writing task

Slide 1 - Diapositive

Newsround

Slide 2 - Question ouverte

Planning H3
- Watch CNN10
- Grammar: adverbs & adjectives

Slide 3 - Diapositive

CNN10

Slide 4 - Question ouverte

Adjectives = bijvoeglijk naamwoord

Gebruik:
- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden:
- Press the red button on the right.
- My mother collects silver coins.

Slide 5 - Diapositive

Adjectives
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal voor het zelfstandige naamwoord waarover het iets zegt.

Uitzondering:
Na de werkwoorden to be, to look, to taste, to feel, to seem, to smell, to appear gebruik je een bijvoeglijk naamwoord en geen bijwoord.

voorbeeld: You look amazing.

Slide 6 - Diapositive

Adverbs = bijwoord
Gebruik:
- Zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. 
- Hij kan ook vooraan in de zin als het iets over de hele zin zegt.


Slide 7 - Diapositive

Adverbs, voorbeelden:
The band plays beautifully.

Het bijwoord staat meestal achter het werkwoord.

That car goes incredibly fast.
Bijwoord incredibly versterkt het bijvoeglijk naamwoord fast.

He runs extremely rapidly.
Bijwoord extremely zegt iets over het bijwoord rapidly.




Slide 8 - Diapositive

Wijziging spelling
Je vormt een bijwoord door +ly aan het bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. Zo wordt een bijvoeglijk naamwoord een bijwoord.
Honest > honestly

Soms verandert de spelling:
- happy > happily. Woord eindigt op -y
- basic > basically. Woord eindigt op -ic
- horrible > horribly. Woord eindigt in -le. Dit vervang je door -ly.

Slide 9 - Diapositive

Onregelmatige bijwoorden
Let op!

Sommige bijwoorden zijn onregelmatig en behouden dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:

good - well                                     low - low               bad - bad
fast - fast                                        long - long

Slide 10 - Diapositive

Do ex. 2, 5, 6 & 7 of lesson 3.4
Finished?
Study the words of lesson 3.4

This is your homework for next class!

Slide 11 - Diapositive