3.2 + 3.3

3.2 Temperatuur
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

3.2 Temperatuur

Slide 1 - Diapositive

Programma
-Formatieve check
10 min
-Oefeningen nakijken
10 min
-Temperatuur
15 min
-Fasen
20 min
-Oefenen
25 min

Slide 2 - Diapositive

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 3.2 Temperatuur

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Diapositive

Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.

De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt beschrijven hoe je de temperatuur van de lucht om je heen kunt meten.
  • Je kunt de onderdelen van een vloeistofthermometer benoemen.
  • Je kunt uitleggen hoe een vloeistofthermometer werkt.
  • Je kunt een digitale thermometer beschrijven.
  • Je kunt uitleggen wat het meetbereik van een thermometer is.
  • Je kunt een thermometer voorzien van een schaalverdeling in graden Celsius door gebruik te maken van het smeltpunt van ijs en het kookpunt van water.

Slide 5 - Diapositive

In welke eenheid meten wij de grootheid temperatuur?

Slide 6 - Question ouverte

Zijn er andere eenheden om de temperatuur te meten?

Slide 7 - Question ouverte

Waar kunnen we de temperatuur mee meten?

Slide 8 - Question ouverte

Vloeistofthermometer
Wordt al honderden jaren gebruikt.

Bestaat uit een reservoir, stijgbuis en schaalverdeling.

Gevuld met alcohol en kleurstof (vroeger kwik)

Warmt het op dan stijgt de vloeistof.

Meetbereik is hiernaast -20 ℃ tot 120 ℃.


Slide 9 - Diapositive

IJken
Het maken van een schaalverdeling op een voorwerp noem je ijken.
Hoe doe je dit?
  1. Je gaat de thermometer op 0 graden brengen en noteert waar de vloeistof zit.
  2. Daarna ga je de thermometer op 100 graden brengen en noteer je waar de vloeistof zit.
  3. Daarna kan je een schaalverdeling maken in bijvoorbeeld 10 stappen van 10 graden.

Slide 10 - Diapositive

Een thermometer wordt geijkt. Tussen 0 en 100 graden Celsius zit 14 cm. Stel je maakt de thermometer met stappen van 10 graden. Hoeveel cm is elke 10 graden dan?

Slide 11 - Question ouverte

Digitale thermometer
Digitale thermometer gebruikt een sensor.

Een sensor is een stukje elektronica dat temperatuur omzet in een elektrisch signaal.

Het stukje metaal houd je tegen het voorwerp aan, en de temperatuur kan gemeten worden.

Slide 12 - Diapositive

Infrarood thermometer
Soms kan je niet in de buurt komen van een hittebron.

Dan gebruik je een infrarood thermometer.

Elk organisme zendt warmtestraling uit. Warmtestraling = infraroodstraling

De thermometer meet deze ir-straling.



Slide 13 - Diapositive

Thermogram
Infraroodcamera’s zijn camera’s die gevoelig zijn voor warmtestraling (ir-straling).

Deze camera’s geven thermogrammen.

Bij thermogrammen betekent rood dat iets warm is en blauw dat iets koud is, alle kleuren daartussen geven dus een hoeveelheid warmte aan.

Slide 14 - Diapositive

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt de zes fase-overgangen van stoffen benoemen.
  • Je kunt beschrijven hoe de fase-overgangen van water een belangrijke rol spelen bij allerlei weersverschijnselen.
  • Je kunt met het deeltjesmodel verklaren hoe het komt dat de temperatuur een belangrijke rol speelt bij smelten en verdampen.

Slide 15 - Diapositive

In welke 3 fasen kan een stof voorkomen?

Slide 16 - Question ouverte

Wat gebeurt er met water als je het in de vriezer stopt?

Slide 17 - Question ouverte

Wat gebeurt er met sneeuw als de zon erop schijnt?

Slide 18 - Question ouverte

Wat gebeurt er met water als je het in een pannetje gaat verhitten?

Slide 19 - Question ouverte

Wat gebeurt er als je met je adem op glas gaat hijgen?

Slide 20 - Question ouverte

Faseovergangen
Stoffen komen in 3 fasen voor op macroniveau:
  • Vast
  • Vloeibaar
  • Gas

Stoffen kunnen van fase veranderen. Dit heet een faseovergang.

Elke faseovergang heeft een eigen naam (ken ze uit je hoofd!)

Slide 21 - Diapositive

Wanneer een stof van vloeibaar naar vast gaat, noemen we dat dan bevriezen of stollen?

Slide 22 - Question ouverte

Water als uitzondering
Alle vloeistoffen krimpen als de temperatuur daalt, behalve water!

Als water afkoelt, krimpt het zoals andere vloeistoffen.
Maar wanneer het bij 4 ℃ is, zal het juist uitzetten! (met 10%)

Komt doordat watermoleculen op microniveau in een zeshoek gaan zitten.
Deze zeshoek zorgt voor veel lege ruimte, dus zet de stof uit.

Slide 23 - Diapositive

Vaste koolstofdioxide (droogijs)
Wordt gebruikt in rookmachines.

Droogijs koelt waterdamp uit de lucht tot waterdruppels.

De rook uit een rookmachine is dus niet koolstofdioxide, maar water!


Slide 24 - Diapositive

Hoe noem je de faseovergang van gas naar vloeibaar?
A
Condenseren
B
Verdampen
C
Stollen
D
Sublimeren

Slide 25 - Quiz

Hoe noem je de faseovergang van vast naar gas?
A
Condenseren
B
Rijpen
C
Sublimeren
D
Smelten

Slide 26 - Quiz

Hoe verschilt water van andere stoffen bij bevriezen?
A
Het krimpt in
B
Het zet uit

Slide 27 - Quiz

In welke fase komt koolstofdioxide voor in een brandblusser?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 28 - Quiz

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 3 Paragraaf 2:
1 t/m 9

Hoofdstuk 3 Paragraaf 3:
1 t/m 12

Slide 29 - Diapositive