3.2 Flexles 1 redeneren

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Redeneren = denken + formuleren
Systematische ProbleemAanpak (SPA)
bij redeneren 
binnen het vak scheikunde

Slide 2 - Diapositive

geheugen en denkkracht
In de onderbouw kon je scheikunde‐opgaven vaak direct beantwoorden vanuit je geheugen. In de bovenbouw lukt dat vaak niet meer. Je komt moeilijker tot een goed antwoord, omdat er niet alleen een beroep gedaan
wordt op je geheugen, maar ook op je denkkracht. En je moet wat je denkt goed kunnen formuleren.
Met andere woorden: er wordt een redenering van je gevraagd.

Slide 3 - Diapositive

Belang van goed redeneren
In examens scheikunde speelt taal een grote rol. Tot wel 45% van de vragen zijn beredeneer/leg uit vragen!



Leerlingen verliezen veel punten op toetsen en examens omdat ze vragen vaag of onvolledig beantwoorden.

Slide 4 - Diapositive

antwoorden van leerlingen (1/3)
Leg uit wat een residu is.
Een leerling antwoordt: Als je bijvoorbeeld iets destilleert, en je krijgt er iets uit dan blijft er iets over en dat is het residu.

Slide 5 - Diapositive

antwoorden van leerlingen (2/3)
Leg uit wat een emulsie is.
Hint: voorbeeld olie en azijn
Een leerling antwoordt: Dat is een stof op een stof.

Slide 6 - Diapositive

antwoorden van leerlingen (3/3)
Leg uit waarom je lithium niet in water moet doen.
Leerling: Anders gaan ze met elkaar reageren.

Slide 7 - Diapositive

Vraagformulering
Vraagformuleringen die om een vorm van redeneren vragen:
  1. Geef het verschil aan tussen... Formuleer je antwoord in één of meer volledige zinnen.
  2. Leg uit waarom... 
  3. Leg uit of...
  4. Beredeneer...

Slide 8 - Diapositive

Beoordeling uitleg
Als docent weet je wel ongeveer wat de leerling bedoelt, maar het is niet begrijpelijk en/of specifiek genoeg opgeschreven...

Slide 9 - Diapositive

Nette formulering/taalgebruik
basis: Zin start met een hoofdletter en eindigt met een punt.
Voor een net geformuleerd antwoord in correct Nederlands:

- De belangrijkste woorden uit de vraag moeten in het antwoord genoemd zijn (vraag herhalen).
- De zin mag geen foute verwijzing bevatten (verwijswoorden zonder een duidelijke betekenis).
- De zin moet netjes geformuleerd zijn (geen kromme of onvolledige zinnen).
- De vaktermen die in de vraag staan moeten correct geschreven zijn in het antwoord.

Slide 10 - Diapositive

Leren redeneren
Systematische ProbleemAanpak (SPA)

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeld redenering
Gassen bestaan uit kleine deeltjes. Tussen deze deeltjes zit veel lege ruimte. De deeltjes van twee gassen hebben dus veel ruimte om tussen elkaar door te kunnen bewegen. Twee gassen mengen dus goed.

Slide 12 - Diapositive

Redeneringen in opgaven
verschillende hoofdtypen:
C. Waar leidt dit toe? We zoeken de conclusie.
D. Waar is dit op gebaseerd? We zoeken de data. 
V. Hoe komen we erbij? We zoeken de verbinding.

Slide 13 - Diapositive

Verbindings- of scharnierwoorden
Dat zijn woorden als omdat, voordat, nadat, tot, terwijl, als, toen.

Data: Dit en dit geldt.
Verbinding: Daardoor....
Conclusie: Dus..... of Daarom....

Slide 14 - Diapositive

Oefening scharnierwoorden

Slide 15 - Diapositive

wordt vervolgd...
Volgende week gaan jullie oefenen met redeneren via SPA, tenzij jullie iets geheel anders blijken te verwachten van deze module versterkende flexlessen

Slide 16 - Diapositive

Korte vragenlijst t.b.v. afstemmming vraag en aanbod

Slide 17 - Diapositive