H6 indeling van stoffen

H 6 
Indeling van stoffen
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H 6 
Indeling van stoffen

Slide 1 - Diapositive

wat gaan we doen?
Nakijken vraag 15a. en  19
Herhaling H6.1 t/m 6.3 
opdrachten maken

Slide 2 - Diapositive

Mengsels en zuiverestoffen
Stoffen kunnen ingedeelt worden op basis van zuivere stoffen en mengsels 

Slide 3 - Diapositive

Stoffen kunnen ook ingedeelt worden op basis van elektrisch geleidingsvermogen (stofeigenschap)

Twee voorwaarden:
  • De stof bestaat uit geladen deeltjes 
  • De geladen deeltjes kunnen vrij bewegen

Slide 4 - Diapositive

In welke 3 groepen kun je stoffen indelen?
A
Halogenen, Metalen, Zouten
B
Metalen, Niet-metalen, Zouten
C
Niet-metalen, Zouten, Moleculaire stoffen
D
Metalen, Zouten, Moleculaire stoffen

Slide 5 - Quiz

Drie soorten stoffen op basis van elektrisch geleidingsvermogen:

  1. Metalen
  2. Moleculaire stoffen
  3. Zouten


Slide 6 - Diapositive

Metalen
Geleiden stroom in zowel vloeibare als vaste fase
Voorbeelden:
IJzer: Fe (s)
Koper: Cu (s)

Slide 7 - Diapositive

Moleculaire stoffen
Geleiden geen stroom omdat er geen geladen deeltjes zijn. In het molecuul komen ook geen metalen voor.

Voorbeelden:
  • Kaarsvet: C18H36O2 (s)
  • Water: H2O (l)

Slide 8 - Diapositive

Zouten
Voorbeeld: Zinkchloride (ZnCl2)
Molecuul is opgebouwd uit metaal- en niet metaal atomen.

Geleiden in vaste toestand geen stroom, in vloeibare en opgeloste toestand wel


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Indeling van stoffen
Geef voor elke stof aan tot welke groep ze behoren door ze naar de juiste plek te slepen.
Metaal
Zout
Moleculaire stof
Kwik
C6H12O6
NaCl
NH3
CO2
ZnS
Wolfraam
KI

Slide 11 - Question de remorquage

Geleidt het wel of geen stroom:
gedestilleerd water
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 12 - Quiz

Geleidt het wel of geen stroom:
Kraanwater
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 13 - Quiz

Geleidt het wel of geen stroom:
Gesmolten suiker
suiker = C12H22O11
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 14 - Quiz

Geleidt het wel of geen stroom:
Vast suiker
suiker = C12H22O11
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 15 - Quiz

Geleidt het wel of geen stroom:
Opgeloste suiker in water
suiker = C12H22O11
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 16 - Quiz

Wat voor soort stof is suiker?
A
Zout
B
Moleculaire stof
C
Metaal

Slide 17 - Quiz

Geleidt het wel of geen stroom:
Opgeloste NaCl in water
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 18 - Quiz

Geleidt het wel of geen stroom:
Vast NaCl
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 19 - Quiz

Geleidt het wel of geen stroom:
Gesmolten NaCl
A
Geleidt WEL stroom
B
Geleidt GEEN stroom

Slide 20 - Quiz

Welke stelling is waar?
A
alleen gesmolten metalen geleiden stroom
B
Metalen geleiden alleen in vaste vorm de stroom
C
Metalen geleiden altijd de stroom
D
Metalen geleiden helemaal geen stroom

Slide 21 - Quiz

Hoe heten de geladen deeltjes die in een zout aanwezig zijn, maar niet in een moleculaire stof
A
pionnen
B
elektronen & protonen
C
neutronen
D
ionen

Slide 22 - Quiz

Ionbinding


  • Aantrekking tussen + en - ionen noem je de ionbinding.

  • In zout zijn ionen gerangschikt in een ionrooster.
  • Een positief ion en een negatief ion kunnen samen een ionaire verbinding (zout) vormen.
  • Het positieve ion is een metaal
  • Het negatieve ion een niet-metaal

Slide 23 - Diapositive

Ionaire verbindingen (Zouten)
De positieve en negatieve ionen
trekken elkaar aan.
Ionbinding (zeer sterk!)

Stof die uit ionen bestaat
is een zout.


Slide 24 - Diapositive

Micro vs Macro
Geef aan of hier een begrip/omschrijving op micro of macro niveau gegeven wordt, door ze naar de juiste plek te slepen.
Micro
Macro
H2O
Moleculen
Fase-aanduiding
Stofeigenschap
Stof water
Reactie-vergelijking
Watermolecuul
Oplosmiddel

Slide 25 - Question de remorquage

Moleculaire stoffen bestaan uit moleculen.
Waaruit zijn moleculen opgebouwd?
A
Ionen
B
Atomen

Slide 26 - Quiz

Wat voor
soort stof
is dit?
A
Zout
B
Metaal
C
Moleculaire stof

Slide 27 - Quiz

Waarom is in het ionrooster het chloride ion groter weergegeven dan het natriumion?
A
Het chloride ion is belangrijker.
B
Het chloride ion lost het eerste op.
C
Beide ionen zijn eigenlijk even groot, verschil is zo duidelijker.
D
Het chloride ion heeft meer elektronen.

Slide 28 - Quiz

Welke stof is een voorbeeld van een element?
A
CUSO4
B
NaCl
C
D

Slide 29 - Quiz

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
Alcohol
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding
C
metaalbinding

Slide 30 - Quiz

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
IJzeroxide
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding
C
metaalbinding

Slide 31 - Quiz

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
Natriumfluoride
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding
C
metaalbinding

Slide 32 - Quiz

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
zwavel-di-oxide
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding

Slide 33 - Quiz

Wat is CO?
En is CO een element of een verbinding?
A
cobalt, een element
B
cobalt, een verbinding
C
koolstofmonoxide, een element
D
koolstofmonoxide, een verbinding

Slide 34 - Quiz

Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een niet-metaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee niet-metalen

Slide 35 - Quiz

Een verbinding is:
A
een atoom
B
een molecuul
C
een mengsel
D
een zuivere stof

Slide 36 - Quiz

Hoe heet een stof die verschillende soorten moleculen heeft?
A
zuivere stof
B
mengsel
C
element
D
verbinding

Slide 37 - Quiz

Welke letter geeft een zuivere verbinding aan?
A
A
B
B
C
C

Slide 38 - Quiz

Hoe heet een verbinding tussen een metaal en een niet-metaal
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering

Slide 39 - Quiz

Hoe heet een mengsel tussen twee metalen
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering

Slide 40 - Quiz

wat is het grootste voordeel van een legering?
A
goedkoper
B
sterker
C
makkelijker te bewerken
D
duurder

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Diapositive

aan de slag:
Blz. 170:
Samen vraag 21
Maak vraag 23 t/m 26, 28 t/m 30

Slide 43 - Diapositive