NA KLAR! K1 V3

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Deutsch

Montag, den 21. September 2020

Mach mit!

ga naar lessonup.com en vul de vier cijferige code in om deel te nemen aan de les.

Heute

Am Ende der Stunde haben wir das Sprechen und mit der Grammatik geübt.

    - Sehen/hören

   - Grammatik wiederholen

   - An die Arbeit!

hören Aufgabe 15

Arbeitsbuch Seite 8

hören/sehen: Aufgabe 18

Lees nu de uitspraken van opdracht 16 voor jezelf door. 

De rest van de les

Ga op je eigen tempo door deze LessonUp heen. Je vindt er de antwoorden van het huiswerk en herhaling van Grammatik D.  Lees goed wat je moet doen! Klik op de link van de volgende pagina om te beginnen.

https:

Ich kann Deutsch sprechen.

Vertaal de zin:
"Ich kann Deutsch sprechen."

Lisa mag einen Apfel.

Vertaal de zin:
"Lisa mag einen Apfel."

Der Hund darf hier reingehen.

Vertaal de zin:
"Der Hund darf hier reingehen."

Bestudeer deze vervoegingen

Wat valt je op? (2x)
Hint: Kijk naar de enkelvoudsvormen!

Möchten Sie etwas essen?

Was bedeutet (betekent) das Verb
möchten?

1. toestemming hebben
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Möchten Sie etwas essen?"

Bij het werkwoord möchten verandert de stamklinker niet: 

(De uitgang van ich en er/sie/es/man blijft wel hetzelfde!)

Paul will zu Lisa gehen.

Vertaal de zin:
"Paul will zu Lisa gehen."

Die Schüler wissen die Antwort.

Vertaal de zin:
"Die Schüler wissen die Antwort."

Pia muss dringend zur Toilette.

Vertaal de zin:
"Pia muss dringend zur Toilette."

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Vertaal de zin:
"Du sollst deine Zähen putzen!"

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Bekijk nog 1x de vervoegingen

Opvallend is: 

1. De stamklinker wisselt niet bij alle werkwoorden

2. De ich- en er/sie/es/man-vorm zijn wél altijd hetzelfde 

woorden met de stam op een -n , die een extra -e erbij krijgen:

atmen = ademen

regnen = regenen

öffnen = opendoen / openen

rechnen = rekenen

zeichnen = tekenen

begegnen = tegenkomen

Grammatik A: 

zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd 

Dan nu nog even oefenen... 

Op de volgende slide zie je zinnen en werkwoordsvormen. 

Sleep de juiste werkwoordsvorm naar de juiste zin! 

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse

2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.

3. Ich ___ die Antwort nicht.

4. Wir ___ das Hotel nicht finden.

5. "Du ___ dein Zimmer aufräumen!"

6. Man ___ hier nicht rauchen. 

7. Alle Menschen ___ atmen. 

8. "___ Sie etwas trinken?"

weiß

sollst

mögen

darf

will

können

möchten

müssen

Jetzt an die Arbeit! / Hausaufgaben

Van het resultaat van de online opdracht wordt een foto/screenshot gemaakt. De foto/screenshot wordt vervolgens naar de volgende les meegenomen (digitaal). De leerlingen die tijdens die dag thuis zijn, sturen het via Magister/E-mail aan mij door.

Jetzt an die Arbeit! / Hausaufgaben

Im Arbeitsbuch: Aufgabe 28, 31, 33, 34, 35

Online:

1. https://www.schubert-verlag.de/aufgaben/xg/xg05_06.htm

2. http://www.passito.be/index_bestanden/duits/modalverbenjcl03.htm

3. https://www.schubert-verlag.de/aufgaben/xg/xg05_19.htm

De opdrachten en links staan in magister!

https:

www.passito.be

https: