Modale werkwoorden H2/A2/G2

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Leerdoel:  

Aan het einde van de les weet je van de behandelde werkwoorden:

 

* Wat ze betekenen

* Hoe ze vervoegd worden

* Wanneer je ze gebruikt 

• können
• dürfen
• müssen
• wissen

Maar wat betekenen deze werkwoorden ook alweer? 

Ich kann Deutsch sprechen.

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?

1. toestemming hebben
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Ich kann Deutsch sprechen."

Der Hund darf hier reingehen.

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?

1. toestemming hebben
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Der Hund darf hier reingehen"

Die Schüler wissen die Antwort.

Was bedeutet (betekent) das Verb
wissen?

1. moeten
2. mogen
3. weten
4. zou graag willen

Vertaal de zin:
"Die Schüler wissen die Antwort."

Pia muss dringend zur Toilette.

Was bedeutet (betekent) das Verb
müssen?

1. moeten
2. weten
3. kunnen
4. willen

Vertaal de zin:
"Pia muss dringend zur Toilette."

Bestudeer deze vervoegingen

Wat valt je op?
Hint: Kijk naar de enkelvoudsvormen!

Verbind de Nederlandse werkwoorden met de juiste vertaling.

mögen

möchten

wollen

sollen

moeten 

lusten, aardig vinden, leuk vinden

zou graag willen

willen

Deze week focussen jullie je op de volgende werkwoorden

• möchten 
• wollen
  
• mögen
• sollen

Herleid de betekenis aan de hand van de zinnen op de volgende slides -->

Möchten Sie etwas essen?

Was bedeutet (betekent) das Verb
möchten?

1. toestemming hebben
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Möchten Sie etwas essen?"

Bij het werkwoord möchten verandert de stamklinker niet: 

(De uitgang van ich en er/sie/es/man blijft wel hetzelfde!)

Paul will zu Lisa gehen.

Was bedeutet (betekent) das Verb
wollen?

1. moeten
2. weten
3. kunnen
4. willen

Vertaal de zin:
"Paul will zu Lisa gehen."

Lisa mag einen Apfel.

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?

1. toestemming hebben
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Lisa mag einen Apfel."

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Was bedeutet (betekent) das Verb
sollen?

1. weten
2. moeten
3. kunnen
4. willen

Vertaal de zin:
"Du sollst deine Zähen putzen!"

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Bekijk nog 1x de vervoegingen

Opvallend is: 

 De ich- en er/sie/es/man-vorm zijn altijd hetzelfde 

Dan nu nog even oefenen... 

Op de volgende slide zie je zinnen en werkwoordsvormen. 

Sleep de juiste werkwoordsvorm naar de juiste zin! 

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse

2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.

3. Ich ___ die Antwort nicht.

4. Wir ___ das Hotel nicht finden.

5. "Du ___ dein Zimmer aufräumen!"

6. Man ___ hier nicht rauchen. 

7. Alle Menschen ___ atmen. 

8. "___ Sie etwas trinken?"

weiß

sollst

mögen

darf

will

können

möchten

müssen

Samengevat:

Je hebt de volgende Modalverben herhaald:
 

• können
• dürfen
• müssen
• wissen

Samengevat:

Je hebt deze les de volgende Modalverben geleerd:

 

• möchten
• wollen
• mögen
• sollen

Samengevat:

Je weet nu ... het betekenisverschil tussen müssen en sollen:

 

• müssen = moeten (noodzaak)
• sollen = moeten (wil van iemand anders)

Hoe goed kun jij de modale werkwoorden al toepassen?

Het lukt goed, ik ken ze al (bijna) uit mijn hoofd

Het lukt goed met behulp van het boek maar ik moet ze wel nog leren

Ik heb extra hulp nodig want het lukt nog niet zo goed