konnen mogen wollen

können mögen wollen
kapitel 9 
21-4-2020

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

können mögen wollen
kapitel 9 
21-4-2020

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
--> film
--> uitleg
--> quiz
--> Hausaufgaben

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

notities
maak notities op blz 129 van je werkboek!
noteer deze 3 rijtjes in je boek, want ze zijn belangrijk!!!!

Slide 4 - Diapositive

können [kunnen]
ich kann
du kannst
er, sie und es kann 
wir können 
ihr könnt
sie/ Sie können 

Slide 5 - Diapositive

mögen [aardig vinden, lusten en leuk vinden]

ich mag
du magst
er, sie und es mag
wir mögen
ihr mögt
sie/ Sie mögen

Slide 6 - Diapositive

wollen [willen]
ich will
du willst
er, sie und es will
wir wollen
ihr wollt
sie/ Sie wollen

Slide 7 - Diapositive

zijn er nog vragen/ onduidelijkheden?
zo niet, dan gaan we quizen!

Slide 8 - Diapositive

bij het werkwoord können verandert in het enkelvoud de ö in een ..

Slide 9 - Question ouverte

ik kan =
A
ich konn
B
ich kan
C
ich kann
D
ich kon

Slide 10 - Quiz

.......... [jij kunt] bar bezahlen
A
du kanst
B
du kannst
C
du kan
D
du kann

Slide 11 - Quiz

Ihr ……… [können ] gut arbeiten
A
konnt
B
können
C
könnt
D
könt

Slide 12 - Quiz

Bij het werkwoord wollen verandert bij het enkelvoud de o in een ..

Slide 13 - Question ouverte

Ik wil =
A
ich mag
B
ich will
C
ich wil
D
ich woll

Slide 14 - Quiz

Ich ….. [wollen] eis
A
will
B
willst
C
willt
D
wolle

Slide 15 - Quiz

......... [hij wil] neue Schuhe
A
er wil
B
er will
C
es wil
D
es woll

Slide 16 - Quiz

Wir [wollen] nicht
A
wollen
B
willen
C
wollt
D
willt

Slide 17 - Quiz

Bij het werkwoord mögen verandert bij enkelvoud de ö in een ..

Slide 18 - Question ouverte

Welke vertaling hoort er niet bij
mögen =
A
mogen
B
leuk vinden
C
lusten
D
aardig vinden

Slide 19 - Quiz


Du [mögen ] Wurst
A
mag
B
magt
C
magst
D
mogt

Slide 20 - Quiz

Ihr ...... [mögen]
A
mögt
B
mögen
C
mogt
D
mogen

Slide 21 - Quiz

Ich mag Eis
A
lusten
B
leuk vinden
C
aardig vinden

Slide 22 - Quiz

Hausaufgaben
Seite 110
Aufgabe 18, 19, 20, 21 und 22

Slide 23 - Diapositive