LJ1 5.11 Woordenschat / LJ2 5.10 Kijk naar taal

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

	Vak: Nederlands Hoofdstuk: LJ1 5.11 woordenschat - LJ2 5.10
1.	Lesopening
2.	Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.	Arrangementen + mini-check
4.	Instructie
5.	Begeleid inoefenen
6.	Zelfstandig werken
7.	Evaluatie

1. Lesopening

LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands. Open je boek op blz 233

LJ2: Ga even in stilte lezen

2. Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen 

Aan het eind van deze les:

- ken je de betekenis van elf schooltaalwoorden

- Ken je de betekenis van tien moeilijke woorden uit teksten

Leergebiedoverstijgende doelen:

Ervaringen delen

- Je laat een ander uitpraten wanneer hij/zij aan het woord is

- Je stelt vragen aan een ander om belangstelling te tonen (bv hoe was je weekend)

3. Arrangementen + Mini-check 

Verdiept (een 8 of hoger): Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check

Als je iets nagenoeg weet, dan ...

1. weet je dat iets zo is
2. weet je het heel precies
3. weet je dat het minder belangrijk is
4. dan weet je het zo goed als

dat iedereen het weet = algemeen bekend

1. goed
2. fout

dat gaat ten koste van = dat is erg duur

1. goed
2. fout

bestand tegen = zeggen wat niet goed is

1. goed
2. fout

Wie maakt wat?

Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 23 en 24 op blz 233/234.

De rest doet mee met de instructie. 

4. Instructie

We lezen de moeilijke woorden op blz 233 samen.

Daarna lezen we de tekst op blz 235.

We bespreken kort de opdrachten. Lukt het nu om zelfstandig aan de slag te gaan?

5. Begeleid inoefenen 

Intensief --> Had je alle vragen van de mini-check fout?

Dan maak je samen met mij opdracht 23.

6. Zelfstandig werken

Je maakt nu zelfstandig opdracht 23 en 24 op blz 233/234

Ben je klaar?

Dan lever je de opdracht in bij mij. 

Daarna ga je in stilte lezen.

1. Lesopening

LJ1: Pak je boek van Nederlands en open deze op blz 230

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen 

Aan het eind van deze les:

- weet je dat mensen in verschillende situaties verschillende soorten taal gebruiken

- weet je wat signaalwoorden zijn

Leergebiedoverstijgende doelen:

Ervaringen delen

- Je laat een ander uitpraten wanneer hij/zij aan het woord is

- Je stelt vragen aan een ander om belangstelling te tonen (bv hoe was je weekend)

3. Arrangementen + Mini-check 

Verdiept (een 8 of hoger): Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check.

Wat voor soort woordsoort is ' vanwege'?

1. Een reden
2. Een tegenstelling
3. Een opsommig
4. Geen van deze antwoorden

Wat voor soort woordsoort is ' namelijk'?

1. Een tegenstelling
2. Een reden
3. Een opsomming
4. Geen van deze 3 antwoorden

Wat voor soort woordsoort is ' ook' ?

1. Een tegenstelling
2. Een reden
3. Een opsomming
4. Geen van deze 3 antwoorden

Wat voor soort signaalwoord is ' de eerste'?

1. Een tegenstelling
2. Een reden
3. Een opsomming
4. Geen van deze 3 antwoorden

Wie maakt wat?

Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 5, 8 en 9 op blz 230 t/m 232.

De rest doet mee met de instructie. 

4. Instructie

Nederlands is de officiële taal van Nederland. Nederland heeft meer officiële talen: Het Fries (in Friesland) en het Engels en Papiamento (op de Nederlandse Antillen). Voor veel mensen in Nederland is Nederland niet hun eerste taal. 

Woorden als maar, ook, en daarom zijn signaalwoorden. Een schrijver gebruikt signaalwoorden om het verband te laten zien tussen alinea's, zinnen en zinsdelen. Signaalwoorden geven bijvoorbeeld aan dat er een reden komt of een tegenstelling. Zo helpen signaalwoorden je om de tekst beter te begrijpen. 

6. Zelfstandig werken

Je maakt nu zelfstandig opdracht 5, 8 en 9 op blz 230 t/m 232

Ben je klaar?

Dan kijk je de opdrachten na

Daarna ga je in stilte lezen.

7. Evaluatie LJ1

Hoe ging de les?

Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- ken je de betekenis van elf schooltaalwoorden

- Ken je de betekenis van tien moeilijke woorden uit teksten

                       

7. Evaluatie LJ2

Hoe ging de les?

Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- weet je dat mensen in verschillende situaties verschillende soorten taal gebruiken?

- weet je wat signaalwoorden zijn?

                    

Huiswerk

Huiswerk LJ1:                                     Huiswerk LJ2:             

Vrijdag 1 april.                                    Vrijdag 1 april

5.11 opdracht 23 en 24.                  5.10 opdracht 5, 8 en 9