Spellingles

Quiz spellen
Doel van de quiz: Je onthoudt hoe je bepaalde woorden spelt
Quiz: 25 vragen
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Quiz spellen
Doel van de quiz: Je onthoudt hoe je bepaalde woorden spelt
Quiz: 25 vragen

Slide 1 - Diapositive

Wat is goed gespeld?
A
Groenteboer
B
Groentenboer

Slide 2 - Quiz

Welke zin is goed gespeld?
A
Het is Freds etui
B
Het is Fred's etui.

Slide 3 - Quiz

Welk woord is goed gespeld
A
Noordhollander
B
Noord-Hollander

Slide 4 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
fotograven
B
fotografen

Slide 5 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
voorzorgmaatregel
B
voorzorgsmaatregel

Slide 6 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
baby's
B
babies

Slide 7 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
parapluus
B
paraplu's

Slide 8 - Quiz

Wat is het meervoud van musicus?
A
musicussen
B
musici

Slide 9 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
maandag
B
Maandag

Slide 10 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
catalogus
B
katalogus

Slide 11 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van porie?
A
porieën
B
poriën

Slide 13 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
noordnoordoost
B
noord noordoost

Slide 14 - Quiz

Wat is goed?
A
de boze leraar
B
de bose leraar

Slide 15 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
namelijk
B
namenlijk

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van kievit?
A
kievitten
B
kieviten

Slide 17 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
september
B
September

Slide 18 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
zondag morgen
B
zondagmorgen

Slide 19 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
Brabander
B
brabander

Slide 20 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
produkt
B
product

Slide 21 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
barometer
B
barrometer

Slide 22 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
ski's
B
skies

Slide 23 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
uit spelen
B
uitspelen

Slide 24 - Quiz