Verwijswoorden H 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 4

Formuleren H 3

Ismaels jas, ________ tijdens de wedstrijd is gestolen, lag achter de bosjes.

1. die
2. dat

Wat zijn verwijswoorden?

Ik heb geen zin om helemaal naar _____ lokaal te lopen!

1. die
2. dat

Nadat Henk de kano lek had gemaakt, hebben we hem weggegooid.
Waar verwijst 'hem' naar?

1. Henk
2. kano
3. lek
4. we

Het bericht over de aankomende storm, _____ op nu.nl stond, veroorzaakt veel onrust.

1. die
2. dat

Mijn scooter is blauw, maar ____ van Ben heeft fellere kleuren.

1. dit
2. deze

Het                       Dit en Dat

De                         Die en Deze 

Staat het bezit erachter? Gebruik alleen 

mijn, jouw, uw. 

Staat er geen bezit achter? Gebruik dan 

mij, jou, u. 

Hun gebruik je alleen bij een bezit, anders gebruik je zij of ze. 

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

1. dit
2. deze
3. die
4. dat

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?

1. dit
2. deze
3. die
4. dat

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''

1. dat
2. dit
3. het
4. die

Zijn dat jou/jouw buren? Hun/zij graven een zwembad in hun/ze achtertuin

1. jou/hun/zij
2. jouw/zij/hun
3. jouw/hun/ze
4. jou/zij/hun

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 

Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

Verwijswoorden naar mensen, dieren, dingen

Naar mensen verwijs je met: met wie, over wie (voorzetsel + wie)

Maartje, met wie je op vakantie gaat. 

Naar dieren en dingen verwijs je met: waarvan, waarmee, waarop (voorzetsel) + wat

Het hondje waarvan ik houd.

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'auto'?

1. dat, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. deze, die

De trein met wie/waarmee Joy reist, stopt ook bij deze/dit station

1. wie/deze
2. waarmee/deze
3. wie/dit
4. waarmee/dit

Huiswerk

Ga nu maken

Hoofdstuk 3 - verwijswoorden

Online planning in Nieuw Nederlands