Wat is welvaart?

Hoe groot is onze welvaart?
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoe groot is onze welvaart?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen welvaart in ruime en enge zin.
  • Je kunt uitleggen dat welvaart in enge zin gemeten wordt met behulp van het bbp en dat de stijging zorgt voor economische groei.
  • Je weet wat de 4 productiefactoren zijn
  • Je kent de 4 productiesectoren

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is welvaart?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoel 
Je kunt het verschil uitleggen tussen welvaart in ruime en enge zin.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welvaart

Welvaart: de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien


  • Dus hoe meer behoeften je kunt vervullen, hoe meer welvaart je hebt. 
  • De welvaart van iemand is laag als weinig van zijn behoeften worden vervuld (ook als die persoon erg rijk is).
  • Welvaart van iemand is hoog als bijna al zijn behoeften worden vervuld (ook als die persoon weinig bezittingen heeft).



Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

5 psychologische behoeften

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoel 
Je kunt uitleggen dat welvaart in enge zin gemeten wordt met behulp van het bbp en dat de stijging zorgt voor economische groei.

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoel 
Je kunt de vier productiefactoren noemen en aangeven hoe ze nodig zijn.

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiefactoren

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoel 
Je kunt de vier productiesectoren noemen en voorbeelden geven.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiesectoren   

Slide 16 - Diapositive

De ondernemingen waarbij je kunt werken, zijn verdeeld in vier productiesectoren.

De primaire sector: hier horen bedrijven bij die grondstoffen maken zoals boeren, vissers, de houtkap en mijnbedrijven.

De secundaire sector: hier horen bedrijven bij die de grondstoffen van de primaire sector nemen en verwerken tot iets anders. Fabrieken, bouwbedrijven, pottenbakkers en soortgelijke bedrijven.

De tertiaire sector: hierin vind je alle bedrijven die een dienst leveren (en dus niet een goed maken!) en deze met winst proberen te verkopen. Alle winkels horen hierbij, maar ook de bank, de NS, de kapper en klusbedrijven,

De quartaire sector: hier vallen alle bedrijven onder die een dienst leveren en deze niet met winst proberen te verkopen. De diensten die in de quartaire sector worden geleverd zijn grotendeels openbaar. Hieronder vallen de politie, brandweer en het onderwijs.
Maken opdrachten 
Je hebt 10 minuten de tijd voor het maken van 
opdrachten



timer
10:00

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bespreken opdrachten 

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen welvaart in ruime en enge zin.
  • Je kunt uitleggen dat welvaart in enge zin gemeten wordt met behulp van het bbp en dat de stijging zorgt voor economische groei.
  • Je kunt de vier productiefactoren noemen en aangeven hoe ze nodig zijn.
  • Je kunt de vier productiesectoren noemen en voorbeelden geven.

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welvaart in ruime zin ...
A
is de koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner
B
is de mate waarin je gelukkig bent
C
stijgt wanneer schaarste afneemt
D
is altijd groter dan de welvaart in enge zin

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

BBP geeft de welvaart in ruime zin aan
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De minister van Financiën heeft het over een stijging van
A
De welvaart
B
De welvaart in enge zin
C
De welvaart in ruime zin
D
Het welzijn

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kijk je met economische groei naar de welvaart in ruime zin of de welvaart in enge zin?
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin
C
Geen van beiden
D
Allebei

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom is welvaart in ruime zin niet meetbaar?
A
omdat alleen de welvaart in enge zin meetbaar is.
B
Dat is het wel. Nederland is een rijk land.
C
Dat is het wel, aan alles hangt een prijs
D
Omdat de behoefte aan tijd en geld per persoon verschillen

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee stellingen:
Vrijwilligers werk kan bijdragen aan de welvaart in ruime zin.
Hoe groter de welvaart in enge zin, hoe groter de welvaart in ruime zin.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom is het BBP de maatstaf voor de welvaart in enge zin ?
A
omdat het BBP de som van alle toegevoegde waarde van een land is
B
omdat welvaart in enge zin om koopkracht gaat
C
D
omdat het internationaal afgesproken is

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions