Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Welcome back!
Slide 1 - Diapositive
Goals for today (Leerdoelen)
Grammar - Present simple
Ik kan de tegenwoordige tijd in het Engels gebruiken. Ik weet wanneer ik het moet gebruiken en hoe ik het moet vormen
Ik kan over mijn dagelijkse routine praten en schrijven.
Slide 2 - Diapositive
Let's speak!
Present simple (tegenwoordige tijd) is about
facts (feiten) and routines.
always, often, usually, never...
What does your daily routine look like?
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Write everything down!
De volgende dia's neem je over in je schrift!
Slide 5 - Diapositive
LET OP! Alleen met bevestigende zinnen!
Slide 6 - Diapositive
Exceptions: uitzonderingen
kiss = kisses
catch= catches
box = boxes
> sis-klank + es
Slide 7 - Diapositive
Exceptions: uitzonderingen
cry= cries > medeklinker Y veranderd in IES
play= plays > klinker Y + s
Slide 8 - Diapositive
The Present Simple
Questions: vragen
Om een vraagzin te vormen in de present simple zetten we
doofdoesvooraan in de zin, dan het onderwerp, hele ww en de rest van de zin.
Do: I / we / you / they DoIlike English?
Does: he/ she / it Doessheunderstand the rules?
GEEN -S achter het ww
Slide 9 - Diapositive
The Present Simple
Negations : ontkenningen
In een ontkennende zin staat altijd het woordje NOT of N'T.
Je maakt een ontkenning in de present simple door don'tor doesn'tvoor het hele ww te plaatsen.
Don't: I / WE / YOU / THEY Youdon'tlisten during math class.
Doesn't: He / she / it Shedoesn'tlike to do the dishes.
GEEN -S achter het ww!
Slide 10 - Diapositive
Let's practice!
Slide 11 - Diapositive
Write sentences in your book
Verzin een bevestigende zin met de twee onderstaande onderwerpen en werkwoorden. Daarna schrijf vervolgens die zin met do of don't, en schrijf die zin vervolgens opnieuw, zodat het een vraag zin wordt. Klaar? Neem je boek naar mij toe.
Bijv: He runs 5km everyday / He doesn't run 5km everyday / Does he run 5km everyday?
Sentence 1 Sentence 2
Onderwerp: She / he / it Onderwerp: I / You / We / They
Werkwoord: cook Werkwoord: walk
Slide 12 - Diapositive
STEPPING STONES
Go to page 61
Read the green grammar block again
Complete exercises 31 (b and c), 32, 33
You may work together in pairs
Slide 13 - Diapositive
Subject pronouns
Je kent het subject pronoun (onderwerpsvorm) al. Deze staat vooraan in de zin, meestal voor het werkwoord.
I = ik
You = jij
He = hij
She = zij
It = het
We = wij
You = jullie
They = zij
Object pronouns
Een object pronoun (voorwerpsvorm) staat achteraan in de zin, meestal na het hoofdwerkwoord.
Me = mij
You = jou
Him = hem
Her = haar
It = het
Them = hun
You = jullie
Us = ons
Slide 14 - Diapositive
Welcome back!
But first...
8 minutes of reading + 2 minutes of taking notes (10 minutes total)
Zorg ervoor dat je woorden opschrijft die je niet begrijpt.
Schrijf na het lezen op wat er tot nu toe is gebeurd.