Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Redekundig ontleden
Herhalen en oefenen
Slide 1 - Diapositive
Stap 1: vind de persoonsvorm (pv)
Gebruik hiervoor alleen nog deze twee manieren:
1) Verander de zin van enkelvoud naar meervoud of andersom
2) Verander de zin van tijd
Slide 2 - Diapositive
Hoeveel persoonsvormen?
De gids kan de toeristen zeer snel door de Utrechtse straatjes leiden
A
1
B
2
C
3
Slide 3 - Quiz
Hoeveel persoonsvormen?
Zonder dat hij het eten had betaald, liep de man vriendelijk groetend het restaurant uit, waarna hij er buiten pas achter kwam dat hij zijn portefeuille nog op tafel had laten liggen.
A
1
B
2
C
4
D
6
Slide 4 - Quiz
Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Dit is de complete actie in de zin.
1) Dit zijn alle (delen van) werkwoorden in de zin
2) De persoonsvorm is altijd onderdeel van het wg
Slide 5 - Diapositive
Heb je de film "Inception" weleens gezien?
A
heb
B
weleens
C
gezien
D
heb gezien
Slide 6 - Quiz
Hoeveel rollen / verbindingen?
Het aantal rollen / verbindingen bij de centrale actie in de zin helpt je begrijpen welke zinsdelen er in een zin voorkomen
Slide 7 - Diapositive
Hoeveel rollen / verbindingen?
Een werkwoord met één rol kan alleen een onderwerp aan zich binden.
Bijvoorbeeld: niezen ---> iemand niest
Slide 8 - Diapositive
Hoeveel rollen / verbindingen?
Een werkwoord met twee rollen verbindt altijd een onderwerp met een lijdend voorwerp.
Bijvoorbeeld: lezen ---> iemand leest iets
Slide 9 - Diapositive
Hoeveel rollen / verbindingen?
Een werkwoord met drie rollen verbindt altijd een onderwerp aan een lijdend voorwerp én een meewerkend voorwerp.
Bijvoorbeeld: geven ---> iemand geeft iets aan iemand
Slide 10 - Diapositive
Hoeveel verbindingen: De school heeft leerlingen telefoonbezit tijdens de les verboden.
A
1
B
2
C
3
Slide 11 - Quiz
Meewerkend voorwerp
Werkt mee aan de actie
1) Is altijd de derde rol / verbinding die het verst van de actie af staat
2) Herken je doordat er "aan" of "voor" voor gezet kan worden.
Slide 12 - Diapositive
Wat is het mv in deze zin?
Ik overhandigde hem de prijs.
A
ik
B
hem
C
de prijs
Slide 13 - Quiz
De bijwoordelijke bepaling (bwb)
1) Geeft (misbare) informatie bij de zin
2) Geeft antwoord op de 5W1H vragen over de zin
3) De vraagwoorden zijn onderdeel van de bwb
4) Is het zinsdeel dat je pas als laatste benoemt
Slide 14 - Diapositive
Wat is de bwb?
De wielrenner won vorige week met gemak de sprint op de moeilijke bergpas in de Franse Alpen
A
vorige week
B
met gemak
C
op de moeilijke bergpas
D
in de Franse Alpen
Slide 15 - Quiz
De bijwoordelijke bepaling (bwb)
Kan meerdere keren als zinsdeel in dezelfde zin voorkomen!