p3 - lesweek 1 - 1e en 4e naamval

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wilkommen zur Deutschstunde

Die Planung und die Lernziele 

1. Wortschatz

2. Lesen!

2. 1e en 4e naamval ?

• Je kunt in informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen.
• Je kunt in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.
• Je kunt de uitgangen van de eerste en vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep.

K3 Lektion 1: Sieh und lies mal

In diesem Kapitel geht es um Essen und Trinken und um Wien. 
Beantworte die Fragen. 

Welke typische Duitse of
Oostenrijkse gerechten
ken je?

Apfelstrudel

Berliner

Schwarzwälderkirschtorte

Obstplunder

Sachertorte

Streuselkuchen

Österreich:

Ook in Oostenrijk wordt Duits gesproken. Ze hebben wel andere eetgewoontes. 

Zo heb je misschien wel al eens gehoord van Manner, Skiwasser of D'arbo jam. 

Wienerschnitzel

Kaiserschmarrn

Almdudler

Fritattensuppe

Germknödel

Lektion 1: Wortschatz

Tip: Herhaal de woorden regelmatig. Je kunt beter drie keer tien 

        leren dan één keer een lange tijd achter elkaar. 

An die Arbeit!

> Aufgabe 2 

    Ergänze das fehlende Wort im Satz und im Puzzle. 

> Aufgabe 3
    Lies den Text Kaiserschmarren. Welche Zutaten braucht        

    man? Wähle die richtigen Bilder. 

> Aufgabe 4:

    Sieh dir das Video Woher kommt der Kaiserschmarren? an.

    Wähle richtig oder falsch. 

Sisi und Franz Joseph

Grammatik

1e en 4e naamval

Leerdoelen 3.1

1. Wat is de eerste naamval? 
2. Hoe vind je de 1e naamval?
   
   
3. Wat is de vierde naamval? 
4. Hoe vind je de 4e naamval?
   
   
5. Welke woorden horen bij de der-groep?
6. Wat zijn de uitgangen van de der-groep?
   
   
   
7. Welke woorden horen bij de ein-groep?
   
8. Wat zijn de uitgangen van de ein-groep?

Noteer de leerdoelen in jouw schrift.

Noteer de antwoorden op de leerdoelen in jouw schrift.

1e naamval: onderwerp

- Zinsdeel is het onderwerp. 

- Hoe pak je het aan?

- Stap 1: zoek eerst het gezegde.

- Stap 2: Vraag ''wie/wat + gezegde?''

- Stap 3: het antwoord = 1e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.

Tip!

--> vervang door 'hij'

4e naamval: lijdend voorwerp

- Zinsdeel is het lijdend voorwerp. 

- Hoe pak je het aan?

- Stap 1: zoek eerst het gezegde en het onderwerp.

- Stap 2: Vraag ''Wie/wat + gezegde + onderwerp''?

- Stap 3: Het antwoord = 4e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.

Tip!

--> vervang door 'hem'

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

1. wie/wat + onderwerp
2. wie/wat + gezegde
3. wie/wat
4. wie/wat + lidwoord

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

1. wie/wat + gezegde + onderwerp
2. wie/wat + onderwerp
3. wie/wat + gezegde
4. wie/wat

In het Duits verandert het lidwoord soms in een ander zinsdeel. Wat weet jij nog?

Een oplossing..

De HIJ/HEM-regel

1. Vertaal de zin naar het Nederlands.
2. Vervang een deel van de zin door HIJ of HEM.

• Vervangbaar door 'hij'?  -> 1ste naamval / onderwerp
• Vervangbaar door 'hem'?  -> 4e naamval / lijdend voorwerp

Voorbeeld: Ich schreibe ein Buch.       <- wat is hier: 1e & 4e nv?

Hoe vond je de les van vandaag?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

An die Arbeit

Mache: Kapitel 3 Lektion 1 8+9+10

Weiter: Einladung 'Halloweenparty' (Classroom)

Lerne: Lektion 1 Kapitel 3

Wilkommen zur Deutschstunde

Die Planung und die Lernziele 

1. Hören

2. 1e en 4e naamval

3. Abendbrot

• Je kunt in informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen.
• Je kunt in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.
• Je kunt de uitgangen van de eerste en vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep.

Zoek een Sachertorte.

https:

Grammatik

1e en 4e naamval

Essen und trinken

wordwall.net

Leerdoelen 3.1

1. Wat is de eerste naamval? 
2. Hoe vind je de 1e naamval?
   
   
3. Wat is de vierde naamval? 
4. Hoe vind je de 4e naamval?
   
   
5. Welke woorden horen bij de der-groep?
6. Wat zijn de uitgangen van de der-groep?
   
   
   
7. Welke woorden horen bij de ein-groep?
   
8. Wat zijn de uitgangen van de ein-groep?

Noteer de leerdoelen in jouw schrift.

Noteer de antwoorden op de leerdoelen in jouw schrift.

Schema 1: der-groep

Dit schema gebruik je bij de volgende woorden:

der, die, das = de, het

dies-               = deze, die, dit, dat

jed-                 = iedere, elke

welch-           = welke

Schema 2: ein-groep

Dit schema gebruik je bij de volgende woorden:

ein, eine        = een

kein, keine   = geen

bezittelijke voornaamwoorden

(mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr)

Ontleden / hij-hem-proef

Wat is de eerste naamval?

Wat is de vierde naamval?

Leg uit: hij/hem-proef

1e naamval: onderwerp

- Zinsdeel is het onderwerp. 

- Hoe pak je het aan?

- Stap 1: zoek eerst het gezegde.

- Stap 2: Vraag ''wie/wat + gezegde?''

- Stap 3: het antwoord = 1e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.

Tip!

--> vervang door 'hij'

4e naamval: lijdend voorwerp

- Zinsdeel is het lijdend voorwerp. 

- Hoe pak je het aan?

- Stap 1: zoek eerst het gezegde en het onderwerp.

- Stap 2: Vraag ''Wie/wat + gezegde + onderwerp''?

- Stap 3: Het antwoord = 4e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.

Tip!

--> vervang door 'hem'

1e of 4e naamval?

Bepaal om welk zinsdeel het gaat:

1. Dort kommt der Lehrer. 

2. Ich kenne den Lehrer.

3. Ich kaufe die CD.

4. Die CD ist cool.

5. Ich bestelle die Fotos. 

6. Das Buch ist weg. 

Wie..?

Naamvallen schema's met de uitgangen

                       m                          v                        o                          mv

1e         der Mann           die Frau          das Kind          die Freunde

4e        den Mann          die Frau          das Kind          die Freunde

                m                   v                 o                   mv

1e     ein Mann        eine Frau      ein Kind       keine Freunde

4e     einen Mann    eine Frau      ein Kind       keine Freunde

1. Vertaal het lidwoord:
(de) Bruder von Hans heißt Jan.

2. Vertaal het lidwoord:
Hast du (de) Schwester van Jan gesehen?

3. Vertaal het lidwoord:
Kennst du (de) neuen Lehrer schon?

Abendbrot

Das Abendbrot wird um sechs Uhr serviert. 

Wie der Name schon sagt, handelt es sich um eine kalte Mahlzeit, bei der verschiedene Brotsorten, Käse und Wurstaufschnitt und Salat gegessen werden. 

Manchmal wird auch etwas Heißes wie eine Suppe oder aufgewärmte Reste dazu gereicht. Zum Essen trinkt man schwarzen Tee oder Kräutertee.

Was isst und trinkst du zum Abendbrot?
Nenne mindestens zwei Dinge.

Hoe zou je de uitleg van vandaag willen beoordelen?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

An die Arbeit

Mache: Kapitel 3 

• Lektion 1 Aufgaben 2 bis einschließlich 5 
• Lektion 1 Aufgaben 8 bis einschließlich 16 
• Lektion 2 Aufgaben 1, 6, 7, 9

Lerne: Lektion 1 Kapitel 3