1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Thema 1
Verhuizen


1.9 De grote kast - de kleine spiegel
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema 1
Verhuizen


1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Slide 1 - Diapositive

Bijvoeglijke naamwoorden
Johan koopt een kleine spiegel. De spiegel is rond

Kleine en rond zijn bijvoeglijke naamwoorden. Bijvoeglijke naamwoorden geven informatie over een mens, ding of dier. 

Nog meer voorbeelden:
grijs, mooi, oud, lang, kort, groot, vierkant.

Slide 2 - Diapositive

Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?


De stoel is wit.
A
stoel
B
is
C
wit

Slide 3 - Quiz

Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?


Het lieve kind.

A
Het
B
lieve
C
kind

Slide 4 - Quiz

Staat het woord voor een ding of mens?
Staat het woord aan het einde van de zin?
Dan schrijf je de kortste vorm:
De spiegel is klein.

Staat het woord voor een ding of mens?
Dan krijgt het een e.
De kleine spiegel. 

Slide 5 - Diapositive

Kies de juiste vorm:

De .......... kast staat in de kamer.
A
groot
B
grote

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm:

De bank is.............
A
zwarte
B
zwart

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm:

Wat een .................. ketting!
A
mooi
B
mooie

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm:

Ik koop het ............... kleed.
A
wol
B
wollen

Slide 9 - Quiz

één klinker, één medeklinker
Woorden met één klinker (i, a, o) met daarna één 
medeklinker (b, t, p):
wit, dik, fit

- De stoel is wit. - De witte stoel.
- Het kleed is dik. - Het dikke kleed. 
- De man is fit. - De fitte man. 

Slide 10 - Diapositive

twee dezelfde klinkers en één medeklinker aan het einde
Woorden met twee dezelfde klinkers en één medeklinker aan het einde:
groot, laag, hoog

De kast is groot. - De grote kast.
De tafel is laag. - De lage tafel. 

Slide 11 - Diapositive

Woorden met twee klinkers of een ij, met daarna een s of f:
Het kleed is grijs. - Het grijze kleed.
Het kind is lief. - Het lieve kind. 

Woorden voor materialen krijgen geen e, maar -en:
De tafel is van hout. - De houten tafel.
Het kleed is van wol. - Het wollen kleed. 

Slide 12 - Diapositive

Kies de juiste vorm:

Dit is mijn ........... dochter.
A
lief
B
lieve

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm:

De ketting is van .............
A
goud
B
gouden

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm:

Anna heeft een .......... sjaal.
A
warm
B
warme

Slide 15 - Quiz

1.9 De grote kast - De kleine spiegel
Maak de opdrachten in je werkboek en maak de computeropdrachten.

Werkblad 1.9a: zoek de 7 verschillen. 
Werkblad 1.9b: je gaat een advertentie schrijven over een meubel in je huis. 

Slide 16 - Diapositive