Les 61 tekstdoelen en tweelingfouten

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Welke tekstdoelen weet je nog?

Slide 4 - Carte mentale

Tekstdoel - Uitleg geven
Er zijn verschillende tekstdoelen:
  • informeren
  • amuseren
  • overhalen
  • uitleg geven (nieuw!)

Tekstdoel = uitleg geven: de lezer uitleggen hoe iets in elkaar zit of werkt.
Tekstsoort = uitleggende tekst
Tekstvorm = bijvoorbeeld: schoolboektekst, recept, handleiding (instructie)

Slide 5 - Diapositive

0

Slide 6 - Vidéo

Tekstdoelen en Tekstsoorten
Tekstdoel - Tekstsoort - Tekstvorm

  • informeren -  informerende tekst (nieuwsbericht, verslag)
  • amuseren - amuserende tekst (stripboek, leesboek, gedicht, songtekst)
  • overhalen - aansporende tekst (reclametekst, folder)
  • uitleg geven - uitleggende tekst (schoolboek, recept, handleiding)

Slide 7 - Diapositive

Deze tekst is een ...
A
Amuserende tekst
B
Overtuigende tekst
C
Informerende tekst
D
Uitleggende tekst

Slide 8 - Quiz

Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen

Slide 9 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren

Slide 10 - Quiz

Tekstdoel?
A
informeren
B
uitleg geven
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 11 - Quiz

Wat is het verschil? Overleg in tweetallen.
  1. Kennen -> weten wie/wat iets is / kunnen -> in staat zijn
  2. Liggen -> zich in liggende toestand bevinden / leggen -> iets neerleggen
  3. Te danken -> bij iets positiefs / te wijten -> bij iets negatiefs
  4. Blijkbaar -> je kunt het zien / schijnbaar -> het lijkt zo
  5. Als -> bij een gelijkheid / dan -> bij een ongelijkheid
  6. Met behulp van -> zaken / met de hulp van -> personen
  7. Rede -> toespraak / reden -> argument (waarom je iets doet)

Slide 12 - Diapositive


Zij gaan .... op vakantie, want hun caravan staat op de oprit.
A
blijkbaar
B
schijnbaar

Slide 13 - Quiz


Het ongeluk is te ... aan het slechte weer.


A
danken
B
wijten

Slide 14 - Quiz


Wat is de ... dat je niet verschenen bent op de sportdag?
A
rede
B
reden

Slide 15 - Quiz

Ben jij groter als/dan ik?
A
als
B
dan

Slide 16 - Quiz

Koen is even lang als / dan Ivo.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive