Verwijswoorden

Doel: Ik kan verwijswoorden herkennen en goed gebruiken in mijn teksten.
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Doel: Ik kan verwijswoorden herkennen en goed gebruiken in mijn teksten.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

verwijswoorden

Slide 3 - Carte mentale

Het virus ...... heerst.
A
dat
B
wat

Slide 4 - Quiz

Het jongetje ..... daar staat, is mijn neefje.
A
dat
B
wat

Slide 5 - Quiz

Hij is altijd vrolijk, ..... ik heerlijk vind.
A
dat
B
wat

Slide 6 - Quiz

Ik keek naar de fiets ....... omviel.
A
dat
B
die

Slide 7 - Quiz

Dit is een probleem ..... niet meteen opgelost kan worden.
A
dat
B
die

Slide 8 - Quiz

De meester ...... jarig was, trakteerde de kinderen.
A
dat
B
die

Slide 9 - Quiz

Naar wat verwijst dat woord nou?
Stel een vraag om er achter te komen waar een woord naar verwijst. Doe het zo:

Slide 10 - Diapositive

Voorbeeld:
Ik ben Lars. Gisteren was ik in het park. Tim was ook in het park.

Ik zag hem daar rennen.

Waarnaar verwijzen de woorden 'ik' /  'hem' / 'daar' ?
Stel vragen! 

Slide 11 - Diapositive

Vul het juiste verwijswoord in.
Het meisje ..... daar zit.

Slide 12 - Question ouverte

Ton doet boodschappen. Dat vindt hij leuk.
Waarnaar verwijst dat?
A
Ton
B
boodschappen
C
boodschappen doen

Slide 13 - Quiz

Joke en Leo wandelen graag in het Patersbos. Ze doen dat daar bijna elke week. Waarnaar verwijst daar?
A
Joke en Leo
B
het Patersbos
C
wandelen

Slide 14 - Quiz

Joke en Leo wandelen graag in het Patersbos. Ze doen dat daar bijna elke week. Waarnaar verwijst dat?
A
Joke en Leo
B
het Patersbos
C
wandelen

Slide 15 - Quiz

Joke en Leo wandelen graag in het Patersbos. Ze doen dat daar bijna elke week. Waarnaar verwijst ze?
A
Joke en Leo
B
het Patersbos
C
wandelen

Slide 16 - Quiz

Aan de slag!
Maak de les in Snappet. 
Denk goed na of het verwijswoord naar een mens/dier/ding verwijst of naar een hele zin. 
Denk ook goed na over het lidwoord (de of het).

Als je twijfelt waarnaar een woord verwijst, stel een vraag!

Slide 17 - Diapositive