HIN Lezen H6 les 1

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

  • Open je boek op blz. 152-153.
  • Log alvast in op LessonUp! 
3T De layout
van een tekst
Voordat we beginnen:
timer
3:00
LezenH6

Slide 2 - Diapositive

  • Je weet het verschil tussen mening, argument en conclusie.
  • Je kunt uitleggen waarom een afbeelding bij een tekst staat.
  • Je kunt gebruik maken van de lay-out om een tekst beter te begrijpen.
Lesdoelen

Slide 3 - Diapositive

In deze les:
  • Herhaling Lezen H5.
  • Uitleg Lezen H6.
  • Startopdracht nakijken.
  • Opdracht 1 en 2 samen maken.
  • Opdracht 3 zelfstandig maken.
  • Planning komende weken
    (oefentoets en onderwerp).
  • Gezamenlijk afronden.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een mening en een argument?
A
Een mening is wat je ervan vindt. Een argument is waarom je iets vindt.
B
Een mening is iets wat je denkt en een argument is iets wat je zegt.
C
Een mening is wat jij vindt en een argument is wat een ander vindt.
D
Er is geen verschil.

Slide 6 - Quiz

Wat is een conclusie?
A
wat je hebt bereikt
B
slotsom
C
wezenlijk
D
enig in zijn soort

Slide 7 - Quiz

Wat is een conclusie?
A
Kern in een zin
B
Inleiding in een tekst
C
Slot in een slotalinea
D
Een eindoordeel, wat je denkt nadat je ergens over nagedacht hebt

Slide 8 - Quiz


Meningargument 
en conclusie




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 9 - Diapositive


Mening, argument
en conclusie


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 10 - Diapositive


Mening, argument en conclusie


Als een schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij aan het eind vaak een conclusie. De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen. Je herkent een conclusie aan signaalwoorden zoals: dus, concluderend, dat betekent. Bijvoorbeeld: – Als je je afval scheidt, is dat dus goed voor het milieu, omdat je dan zuinig bent met grondstoffen en energie. Daarom vind ik dat iedereen zijn afval zou moeten scheiden.

Slide 11 - Diapositive

Pak je huiswerk voor: startopdracht  (blz. 152).
timer
3:00

Slide 12 - Diapositive

De poster heeft verschillende lettergroottes en lettertypes. Welke bedoeling heeft de maker daarmee?

Slide 13 - Question ouverte

Kijk goed naar de poster rechts. Hierna volgt een vraag. 

Slide 14 - Diapositive

Schrijf op:
1. Wat is het doel van de poster?
2. Wat is de belangrijkste functie van de poster? 
3. Wat is de boodschap?
timer
3:00

Slide 15 - Diapositive

Wat hoort er allemaal bij een opmaak(lay-out)

Slide 16 - Question ouverte

Lay-out van een tekst
Elke tekst heeft een bepaalde lay-out of opmaak. 
  • titel, tussenkopjes
  • lettertype, lettergrootte
  • kolommen
  • tekstkleur

De lay-out van een tekst is dus hoe de tekst eruit ziet.


Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Over lay-out...
...wordt altijd goed nagedacht!

- Studieboeken
- Artikelen
- Reclame


Slide 19 - Diapositive

Opmaak 
  • Titel
  • Tussenkop
  • Lettertype
  • Lettergrootte
  • Kolommen
  • Tekstkleur

Slide 20 - Diapositive

Afbeeldingen
Vaak worden ook afbeeldingen gebruikt om de tekst te ondersteunen. Een schrijver kan bijvoorbeeld gebruikmaken van foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes, tabellen, grafieken en diagrammen.

Slide 21 - Diapositive

Afbeeldingen
  • Tekeningen
  • Schema's 
  • Kaartjes
  • Tabellen
  • Grafieken
  • Diagrammen

Slide 22 - Diapositive

Functies van afbeelding
  • De afbeelding is bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken.
  • De afbeelding is bedoeld om nieuwe informatie aan de tekst toe te voegen.
  • De afbeelding is bedoeld om de tekst duidelijker te maken.
  • De afbeelding is bedoeld om de lezer aan te sporen om iets te doen.

Slide 23 - Diapositive

Bekijk en lees de tekst.

Slide 24 - Diapositive

Wat is de functie van de afbeelding in het midden?
a) aandacht trekken
b) informatie toevoegen
c) tekst duidelijker maken
A
aandacht trekken
B
informatie toevoegen
C
tekst duidelijker maken

Slide 25 - Quiz

Welke functies zijn het belangrijkste bij een poster?
A
Aandacht trekken en je tot handelen aanzetten.
B
Informatie uit de tekst duidelijker maken.
C
Nieuwe informatie aan de tekst toevoegen.
D
De lezen amuseren.

Slide 26 - Quiz

Behoren tekeningen, schema's, landkaartjes, tabellen, grafieken en diagrammen ook tot de afbeeldingen in een tekst?
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

Wat?
Lezen H6: Lay-out van een tekst.
Opdracht 1, 2 en 3 op blz. 152-154.
Hoe?
Zelfstandig. 
Werk de antwoorden uit in je boek of schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg op blz. 192.
Tijd
Tien minuten.
Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets in de toetsweek.
Klaar?
Werk verder aan de extra opdracht in je online boek (Hoofdstuk 5 of 6, Lezen -> extra opdracht).
Aan  de slag 
timer
10:00

Slide 29 - Diapositive

Mededeling
Morgenochtend 8.30 overleg werkweek Ardennen
Formulier ingevuld en ingeleverd? Anders morgen meenemen! 


Wie wil de leestoets op Kurzweil maken? 
En op geel papier en A3-formaat? 

Slide 30 - Diapositive

Heb je nog                      vragen?

Slide 31 - Diapositive

Fijne dag!!!
Fijne dag!!!





Slide 32 - Diapositive

  • Je weet het verschil tussen mening, argument en conclusie.
  • Je kunt uitleggen waarom een afbeelding bij een tekst staat.
  • Je kunt gebruik maken van de lay-out om een tekst beter te begrijpen.
Lesdoelen

Slide 33 - Diapositive

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 34 - Question de remorquage

Waarom staat er bij een tekst vaak
een afbeelding? Noteer twee redenen.

Slide 35 - Question ouverte

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u3bd: uecek

Slide 36 - Diapositive