29-02 TH2 Regelmatige werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

Wo wohnst du?

Springen
schwimmen

1. spring schwim
2. spring schwimm

Wat is de stam van deze twee werkwoorden?

bestellen
angeln
regnen

1. bestell angel reg
2. bestel angel regn
3. bestell angel regn
4. bestel ang reg

Wat is de stam van deze werkwoorden?

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?

1. het hele werkwoord + t
2. de hij vorm
3. het hele werkwoord
4. het hele werkwoord -en of -n

Ik weet hoe ik de stam moet vinden van een werkwoord in het Duits

😒🙁😐🙂😃

leertijd

Ich (spielen) mit dem Hund

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. gespielt

er (kommen)am Mittwoch

1. komt
2. kommt
3. kommst
4. kommen

ich (hören) einen Hahn

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Ihr (kaufen) Futter für eine Schildkröte?!

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

du (springen) so hoch wie ein Känguru

1. springt
2. springst
3. springen
4. springe

Hannah (streicheln) die Katze

1. streicheln
2. streichele
3. streichelst
4. streichelt

Wer (wohnen) in diesem Insektenhotel?

1. wohnst
2. wohnen
3. wohnt
4. wohne

Hannah und Erik (laufen) in dem Zoo

1. lauft
2. laufen
3. laufe
4. laufst

Müde? Jetzt geht es weiter!

Uitzonderingen

• eindigt de stam op een s-klank?( s ss ß x z)  -> uitgang du is een t
• Bijv. reisen           -> du reist

Wie (reisen) du zur Schule?

1. reisest
2. reisst
3. reit
4. reist

Wie (heißen) du?

1. heißt
2. heiße
3. heißst
4. heißen

Ik weet hoe ik de uitgangen van een werkwoord in het Duits moet toepassen

😒🙁😐🙂😃

Wat moet jij nu nog doen?

1. oefenen met het vinden van de stam
2. oefenen met het toepassen
3. het rijtje van "wohnen"uit mijn hoofd leren
4. Niets, ik kan dit

Voltooid deelwoord

ge+ stam+t              

Mein Hund hat mit der Katze gespielt

Uitzonderingen

-ieren   ->  alléén een t

 Was hast du fotografiert

be- ver-   -> alléén een t

Er hat die Katze versorgt

Sterke werkwoorden

zwemmen -> ik heb gezwommen

schwimmen -> ich habe geschwommen

In de Lernliste staat de vorm achter het werkwoord: leren!

Maak het voltooid deelwoord van spielen

1. spielte
2. gespielt
3. gespield
4. spielten

Anna hat die Schäfe
(füttern)

1. gefüttert
2. gefütterd
3. gefütert
4. gefüttern

Ich habe ein Kuh (kaufen)

1. gekaufen
2. bekauft
3. kauft
4. gekauft

Hast du die Kaninchen schon (versorgen)

1. geversorgt
2. versorgt
3. gesorgt
4. versorgen

Ik weet hoe ik het voltooid deelwoord maak in het Duits

😒🙁😐🙂😃

Wat moet jij nu nog doen?

1. oefenen met het vinden van de stam
2. oefenen met het toepassen
3. de theorie leren en oefenen
4. Niets, ik kan dit