Pijn en Slaap

Pijn en Slaap
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Pijn en Slaap

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?

Slide 2 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Centraal zenuwstelsel

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Autonome zenuwstelsel is het ........ zenuwstelsel
A
onwillekeurig
B
Willekeurig

Slide 4 - Quiz

vegatieve ZS -> Autonome ZS -> Onwillekeurig

Animale ZS -> Willekeurig 
Autonome zenuwstelsel (onwillekeurig/vegetatief)

Sympathisch zenuwstelsel
Parasympatisch zenuwstelsel

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sympathisch en parasympatisch zenuwstelsel
Het sympathisch zenuwstelsel activeert het lichaam bij stress of gevaar, terwijl het parasympatisch zenuwstelsel het lichaam kalmeert en herstelt. Ze werken samen om het lichaam in balans te houden.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de functie van het sympathisch zenuwstelsel?
A
Het vertragen van de hartslag
B
Het stimuleren van de spijsvertering
C
Het activeren van de vecht-of-vluchtreactie
D
Het bevorderen van ontspanning

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De pijn tijdens de palliatieve en terminale fase, die de zorgvrager kan hebben is: 
  1. Nociceptieve pijn 
  2. Neuropathische pijn 

Nociceptieve pijn is pijn door weefselbeschadiging, bijvoorbeeld buikpijn door een tumor in de buik.
Neuropathische pijn is pijn door beschadiging aan het zenuwstelsel. Bijvoorbeeld fantoompijn na een amputatie. 
De twee soorten pijn

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk soort pijn is vaak moeilijk om te behandelen?
A
• Neuropatische pijn
B
Acute pijn
C
Chronische pijn
D
Nociceptieve pijn

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een zorgvrager kan pijn voelen in een lichaamsdeel dat geamputeerd is. Deze pijn heet nociceptieve pijn
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de eerste stap in de pijnladder van het NHG?
A
Naproxen
B
Morfine
C
Ibuprofen
D
Paracetamol

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Pijnladder

Slide 12 - Diapositive

Teveel aan paracetamol in de lever → worden agressieve stoffen=radicalen gevormd→ leverweefsel kapot. Acetylcycteine is antidotum bij acute paracetamol vergiftiging, zij kunnen deze radicalen wegvangen voordat het weefsel beschadigd raakt. Werkt dus niet als het weefsel al beschadigd is. (Fluimucil )

Wat is de maximale dosering paracetamol per dag voor volwassenen volgens de NHG-richtlijnen?
A
4000 mg
B
6000 mg
C
8000 mg
D
2000 mg

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk medicijn wordt aanbevolen als de pijn onvoldoende wordt bestreden met paracetamol?
A
Morfine
B
Tramadol
C
Ibuprofen
D
Naproxen

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen NSAID?
A
Ibuprofen
B
naproxen
C
bisacodyl
D
diclofenac

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe is de werking van een NSAID?
A
Verminderen de pijn
B
Remmen de aanmaak van prostaglandinen
C
Zijn ontstekingsremmend
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de bijwerkingen van NSAID's?
A
Verstopping en misselijkheid.
B
Hoofdpijn en kiespijn.
C
Spierpijn en maagdarmklachten.
D
Maagdarmklachten en nierproblemen.

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk medicijn wordt geadviseerd bij ernstige pijn die niet reageert op paracetamol en ibuprofen?
A
Morfine
B
Naproxen
C
Diclofenac
D
Codeïne

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Opiaten
- Opiaten zijn middelen die zijn gebaseerd op opium, zoals heroïne, morfine en codeïne.
- Pijnstilling
 - Verslavingsgevoelig
-                 - Lichamelijke afhankelijkheid

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn mogelijke bijwerkingen van opiaten? (2 antwoorden mogelijk)
A
Hoofdpijn
B
Misselijkheid
C
Duizeligheid
D
Verstopping

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke groep doet wat? Sleep de juiste medicijngroep naar de werking die zij uitvoeren
Pijnstillers & Ontstekingremmers
Ontstekingremmers
Pijnstillers
Opiaten
Cortico's
NSAID's

Slide 21 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

REUMATOIDE ARTRITIS
  • ontsteking in de gewrichten, pezen, spieren en organen
  • Antistoffen tegen kraakbeen
  • Niet erfelijk
  • Niet te genezen




Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Atrose

Reumatische aandoening waarbij het kraakbeen in kwaliteit achteruit gaat.

Slide 23 - Diapositive

Erfelijke aanleg
Vroeger opgelopen sportblessure
Overgewicht
Langdurige zware belasting
Zwaar lichamelijk werk
Te veel en te intensief sporten
RA
Met welk geneesmiddel moet methotrexaat ALTIJD worden gecombineerd?
A
Prednisolon
B
Naproxen
C
Foliumzuur
D
colchicine

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jicht
  • Jicht is een pijnlijke gewrichtsaandoening
  • Meestal in het gewricht van de grote teen
  • Middenvoet, enkel, knie of pols
  • Ontstekingsreactie
  • Hevige pijn
  • Acuut

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een veelvoorkomende oorzaak van jicht?
A
Te weinig inname van vitamine C
B
Een teveel aan urinezuur in het bloed
C
Een gebrek aan lichaamsbeweging
D
Overmatige inname van calcium

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Geneesmiddelen 

Acute jicht
  • NSAID's
  • Colchicine
  • Soms Prednisolon
bij jicht

Gecompliceerde jicht  
  • Preventief
  • Allopurinol -> bij meerdere aanvallen per jaar
  • Verlaagt urinezuur in het bloed -> causaal

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kan een trigger zijn voor een jichtaanval?
A
Alcoholische dranken
B
Magere zuivelproducten
C
Volkoren producten
D
Groene groenten

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions




De meest voorkomende soorten hoofdpijn zijn spanningshoofdpijn, migraine, hoofdpijn bij verkoudheid en griep, bijholtepijn, hoofdpijn bij een kater en hoofdpijn door medicijnen (medicatieovergebruikshoofdpijn of een bijwerking van een medicijn). Ook kan er clusterhoofdpijn voorkomen. 

Alleen spanningshoofdpijn, lichte vormen van migraine, hoofdpijn bij verkoudheid en griep, bijholtepijn en andere vormen van hoofdpijn zoals een kater komen in aanmerking voor zelfzorg.

Klachten: constante of aanvalsgewijze hoofdpijn
Hoofdpijn

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zelfzorg hoofdpijn

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn kenmerken van spanningshoofdpijn?
A
Bonkende pijn die verergert bij inspanning
B
Drukkende pijn aan beide zijden van het hoofd
C
Kloppende pijn aan één zijde van het hoofd
D
Misselijkheid en overgevoeligheid voor licht

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Goedemorgen, heeft u iets tegen hoofdpijn? 
Wie?
Voor mezelf (man van 53 jaar)
Hoelang?
Sinds een aantal weken maar het wordt steeds een beetje erger
Actie?
Veel water gedronken maar het gaat niet weg
Medicatie?
Ik gebruik geen andere medicatie

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat adviseer je de man uit de casus?

Slide 33 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Doffe drukkende pijn
Druk in de sinussen
Zeer heftige hoofdpijn 1 kant van het gezicht
Ernstige hoofdpijn die erger wordt bij inspanning
Sinus hoofdpijn
Spannings- hoofdpijn
Cluster hoofdpijn
Migraine

Slide 34 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Kneuzing
Kneuzing = beschadiging van weefsel zonder dat er iets is gescheurd of gebroken.
Verzwikking = kneuzing van een gewricht
Ontwrichting = schiet de gewrichtskogel uit de kom


Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Spierpijn
Als je veel sport zonder getraind te hebben, heb je een grotere kans op spierpijn.
Spierpijn komt door kleine scheurtjes in de spieren.
Hoe meer je traint, hoe minder kans op spierpijn.

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kan helpen bij het verlichten van spierpijn?
A
Rust
B
Warmtepakking
C
Massage
D
Koud kompres

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het 1e keusmiddel bij spierpijn?
A
Ibuprofen
B
Naproxen
C
Aspirine
D
Paracetamol

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer huisarts? 
  • Spier- of gewrichtspijn of pijn van kneuzing langer dan 2 weken ​
  • Ernstige pijn en/of rare stand van gewricht ​
  • Pijn in gewricht, spier of pees waarbij tevens een knap is gehoord ​
  • Bij pijn in de rug met uitstraling naar een of twee benen ​
  • Bij pijn in meerdere gewrichten ​
  • Gewrichtspijn met zwelling, warmte en roodheid ​
  • Spier- gewrichtspijn bijwerking van medicijn ​
  • Blauwe plek groter dan verwacht tijdens gebruik antistollingsmiddel, NSAID of SSRI ​







Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Fasen van Slaap
Slaap bestaat uit verschillende fasen, waaronder de lichte slaap, diepe slaap en REM-slaap, die elk een specifieke functie hebben voor het lichaam.

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet het slaaphormoon dat bepaalt hoe laat je s' avonds slaap krijgt?
A
Neuronen
B
Melatonine
C
De hypofyse
D
Het groeihormoon

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is REM-slaap?
A
Een slaapstoornis
B
De fase van de slaap waarin we niet dromen
C
De diepste slaapfase
D
De fase van de slaap waarin we dromen

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De REM-slaap kenmerkt zich door
A
Snelle hersengolven en snelle oogbewegingen
B
Langzame hersengolven en snelle oogbewegingen
C
Langzame hersengolven en langzame oogbewegingen

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

hoe is het beste om te stoppen met slaap- en kalmeringsmiddelen?
A
Afbouwen.
B
Acuut stoppen.
C
Andere middelen gebruiken.
D
Niet stoppen.

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk van onderstaande bevordert de slaap?
A
Overdag voldoende daglicht
B
30 min voor het slapen sporten
C
Grote maaltijd voor het slapen nuttigen
D
Alcohol drinken voor het slapen

Slide 45 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Soorten slaapmedicatie
  1. Kortwerkende benzodiazepine
- Bij problemen met het in slaap komen.
- Beginnen meestal binnen 30 min te werken.

2. Langwerkende benzodiazepine
- Bij problemen met doorslapen.
- Deze medicijnen werken meestal na 1 uur.

Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Angst kan komen door:
Pijn​

Kortademigheid; ​
Medicatie​
Onttrekking van alcohol, benzodiazepinen, opioïden, nicotine​
Koorts​
Delier​
Dementie





Slide 47 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is angst?
A
Een negatieve gedachte die leidt tot vermijding of ontwijking
B
Een emotie door waargenomen of vermeende dreiging en leidt tot vermijding of ontwijking
C
Een emotie die altijd wordt veroorzaakt door een psychische aandoening
D
Een reactie op een negatieve prikkel en is voor iedereen hetzelfde

Slide 48 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

22. Een regelmatig terugkerende, onverwachte, intense angstaanval zonder duidelijk aanleiding ('angst voor de angst') noem je ook wel....
A
paniekstoornis
B
specifieke fobie
C
sociale fobie
D
agorafobie

Slide 49 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Anesthetica
1.  Algehele anesthesie (geheel buiten bewustzijn) 
2. Regionale anesthesie (locoregionale anesthesie, grootschaliger, spinale- en epidurale anesthesie) 
3. Lokale anesthesie (infiltratie anesthesie en blokkade-anesthesie er wordt een depot gespoten rondom een zenuw) 




Slide 50 - Diapositive

  1. algehele anesthesie of narcose met dampvormige anesthetica of intraveneuze anesthetica;
  2. regionale anesthesie – met verlies van gevoel en vaak beweging in een groter gebied van het lichaam, zoals een arm, been of het onderlichaam, door selectieve blokkade van delen van het ruggenmerg of de zenuwbundels die het “gebied” innerveren, dat wil zeggen, de zenuwen die voor de gewaarwording van pijn in de betreffende lichaamsregio instaan, blokkeren;
  3. lokale anesthesie – met verlies van gevoel in een klein deel van het lichaam door plaatselijke toediening van een lokaal anestheticum zoals bij het hechten van een wondje of het trekken van een kies.
Welk anestheticum wordt vaak gebruikt voor lokale anesthesie?
A
Lidocaïne
B
Sevofluraan
C
Midazolam
D
Fentanyl

Slide 51 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het doel van epinefrine bij anestheticum?
A
Verminderen van de pijn na de ingreep.
B
Verlengen van de werking en het verminderen van bloedverlies.
C
Versnellen van het ontwaken na anesthesie.
D
Voorkomen van misselijkheid en braken.

Slide 52 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 53 - Question ouverte

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.