havo deerde naamval

De 3 naamval
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

De 3 naamval

Slide 1 - Diapositive

Nu gaan we aan de slag met de 3 naamval!!!!

Slide 2 - Diapositive

Kijk goed naar de onderstaande zin en zoek de onderwerp en een lijdend voorwerp 
Der Vater  kauft das Auto
(de vader koopt het auto )
het antwoord zie je op de volgende bladzijde

Slide 3 - Diapositive

Der Vater kauft das Auto
Der Vater is (hij) de onderwerp = eerste naamval
Das Auto is (hem) de lijdend voorwerp = vierde naamval
Nu kijk nog een keer naar deze zin

Slide 4 - Diapositive

Der Vater kauft der Mutter das Auto
Wij hebben nu in deze zin een nieuw onderdeel (der Mutter)
In het Nederlands heet dit een  meewerkend voorwerp.
In Nederlandse zinnen herken je het meewerkend voorwerp aan het feit dat je er de voorzetsels aan of voor  voor kunt zetten.

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld
Mijn vader schrijft de directeur een brief
Je kunt ook zegen
Mijn vader schrijft aan de directeur een brief

Slide 6 - Diapositive

Let op !!!!
In Duitse zinnen staan er nooit voorzetsels voor het meewerkend voorwerp 

Slide 7 - Diapositive

Bij het meewerkend voorwerp krijgen alle lidwoorden een andere uitgang. Kijk naar de bovenstaande overzicht.

Slide 8 - Diapositive

Belangrijk !!!
In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord in meervoud een extra -n op het eind behalve als het woord in het meervoud al op een- n of een -s eindigd.
Kijk naar de volgende tabel !!!!

Slide 9 - Diapositive

Kijk naar de 3 naamval - het zelfstandig naamwoord meervoud
1e           der Mann           die Frau         das Kind          die Freunde
3e          dem Mann        der Frau         dem Kind        den Freunden
4e          den Mann         die Frau          das Kind          die Freunde

Slide 10 - Diapositive

Sammenvatting !!!!!
Kijk hoe je dat in de praktijk doet
  1. Der Vater gibt der Tochter einen Brief
   2. De eerste stap vertalen in het NL
     (de vader geeft dochter een brief)
    3. De zelfstandige naamwoorden zoeken en met hij of hem vervangen een ook voor of aan zetten
     Der Vater gibt der Tochter einen Brief (hij geeft aan iemand hem)
     . Hij is onderwerp - Der Vater
     Hem is lijdend voorwerp - einen Brief
aan Tochter is - meerwerkend voorwerp

Slide 11 - Diapositive

Wij gaan aan de slag met paar oefeningen.

Slide 12 - Diapositive

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?

Der Ober bringt der Frau eine Schockolade
(de kelner brengt de vrouw een chocolade)
A
der Ober
B
der Frau
C
eine Schockolade

Slide 13 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?
Der Vater erzählt einen Witz der Freundin
(let op: de vader verteld een graap de vriendin)
A
der Vater
B
einen Witz
C
der Freundin

Slide 14 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?
Hast du den Brief den Nachbarn geschickt?
(heb je de brief de buren gestuurd?
A
du
B
den Brief
C
den Nachbarn

Slide 15 - Quiz

In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord een extra -e in
A
de meervoud
B
als hij mannelijk is
C
als hij onzijdig is
D
als hij vrouwelijk is

Slide 16 - Quiz

Ich schicke .......... Großeltern (mv) eine Karte
A
die
B
der
C
den
D
das

Slide 17 - Quiz

Der Junge bringt .......... (de) Vater die Zeitung.
A
der
B
die
C
den
D
dem

Slide 18 - Quiz

Peter schreibt ................(zijn) Freunden eine Email
A
seinen
B
seine
C
seiner
D
seinem

Slide 19 - Quiz

Ich habe ........... (de) Nachbarn einen Witz erzählt.
A
den
B
dem
C
der
D
die

Slide 20 - Quiz

Mein Bruder schenkt ..............(haar) Freundin ein Armband
A
seiner
B
ihrer
C
ihr
D
sein

Slide 21 - Quiz

Er gibt ........... Mädchen einen Kuss.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 22 - Quiz

Johann hat ...........(ein) Lehrerin seinen Handy gezeigt.
A
einer
B
einem
C
ein
D
eines

Slide 23 - Quiz

Jeden Morgen gebe ich (de) Katze (v) etwas zu essen.
A
die
B
der
C
dem
D
das

Slide 24 - Quiz

Der Ober bringt (de) .............Mann (m) ein Glas Apfelsaft
A
dem
B
den
C
der
D
das

Slide 25 - Quiz

....................(zijn) Lehrer hat er zwei gute Witze erzählt.
A
seiner
B
sein
C
seinem
D
seinen

Slide 26 - Quiz

Gut gemacht !!!!!!!!

Slide 27 - Diapositive

Opdrachten in het WB
Ga nu aan de slag met de opdracht van het W.B. blz 23 opdracht 10.5  (let op 15 zinnen) 

Slide 28 - Diapositive