Mijn dakraam grenst aan het heelal;
ik lig er ’s nachts vaak in te kijken.
Het is of ik naar de sterren val,
die in het donker staan te prijken.
Ik tuimel door de ruimte heen,
waar sterrenregens langs mij stromen.
Ik val steeds verder als een steen
om nooit en nergens aan te komen.