Spreekvaardigheid thema 'gezondheid' les 2

intro
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
inburgeringVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

intro

Slide 1 - Diapositive

De vorige les hebben jullie gepraat over het wonen.

Vandaag gaan we ook praten over dieren in huis: huisdieren.


lesplan 
terugblik vorige les
1. instructie/ uitleg
2. oefenen in groepjes/ tweetallen
3. nabespreken (klassikaal) --> proces en product

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

terugblik vorige les
De vorige les heb je woorden geleerd en standaardzinnen geleerd die horen bij het thema:
gezondheid

We hebben elkaar feedback gegeven op 
adequaatheid en woordenschat. 
Hoe ging dat?

Slide 3 - Diapositive

De vorige les hebben we elkaar feedback gegeven op:

Adequaatheid: Ik begrijp het antwoord. Er wordt een antwoord geven op de gestelde vraag.

Woordenschat: De gebruikte woorden passen bij de gestelde vraag.
goed
fout
Maak zinnen
die te maken hebben
met gezondheid.
Gebruik voegwoorden!

Slide 4 - Carte mentale

voorkennis activeren

Omdat deze les gelet wordt op de grammatica en zinsbouw, starten we met het verzamelen van zinnen.

Welke zinnen zijn goed, welke niet? Sleep de zinnen om te categoriseren.
beoordelingscriteria spreken A2
1. Adequaatheid: Ik begrijp het antwoord. Er wordt een  antwoord geven op de gestelde vraag.
2. Woordenschat: De gebruikte woorden passen bij de gestelde vraag.
3. Grammatica: Er worden geen fouten gemaakt in de werkwoorden, meervouden en zinsopbouw.
4. Vloeiendheid: Het antwoord komt er vloeiend en makkelijk uit.
5. Samenhang: De voegwoorden, zoals 'maar, omdat, want, en, of' worden correct gebruikt. De verwijswoorden, zoals  'hij, zij, die dat' worden correct gebruikt.
6. Verstaanbaarheid: Het antwoord is verstaanbaar.

* Als punt 1 onvoldoende is, is de score 0!

Slide 5 - Diapositive

Dit zijn de beoordelingscriteria voor spreken.


instructie
Deze les geven we elkaar feedback  op:

3. Grammatica: Er worden geen fouten gemaakt in de werkwoorden, meervouden en zinsopbouw.

4. Vloeiendheid: Het antwoord komt er vloeiend en makkelijk uit.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2. oefenen
Op bezoek in het ziekenhuis.

Slide 7 - Diapositive

Geef antwoord op de vragen.

Maak hele zinnen!

Geef elkaar feedback.
2. oefenen

Slide 8 - Diapositive

De docent laat cursisten beurtelings antwoord geven op de vraag.

Laat ze hele zinnen maken.

Ik ken...
2. oefenen
Vertel aan je klasgenoten of je wel eens bij iemand in het ziekenhuis op bezoek bent geweest. Vertel ook bij wie en waarom hij/zij in het ziekenhuis lag.

Slide 9 - Diapositive

Bespreek de plaatjes klassikaal.  Laat de cursist zinnen maken. Geef beurten en geef feedback zoals afgesproken.
2. oefenen
Je collega vertelt dat zijn vrouw in het ziekenhuis ligt. Je vraagt wat er aan de hand is. Voer het gesprek.

Slide 10 - Diapositive

Bespreek de plaatjes klassikaal.  Laat de cursist zinnen maken. Geef beurten en geef feedback zoals afgesproken.
2. oefenen
Kijk nog een keer naar de foto. Geef antwoord op de vragen.
Bedenk je eigen verhaal.


Slide 11 - Diapositive

De cursisten bedenken in tweetallen een verhaal bij de foto. Ze mogen de vragen gebruiken. 
Ze geven elkaar feedback volgens de afgesproken criteria.
3. Hoe ging het?
Het spreken ging vandaag:
- makkelijk
- moeilijk
- saai
- fijn
- gewoon
- ontspannen
- spannend

, omdat........


Slide 12 - Diapositive

Als er tijd is kunnen de cursisten hun verhaal delen in de klas.

Daarna evaluatie op proces en product
Hoe ging het spreken
vandaag?

Slide 13 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat heb je geleerd?
1. Adequaatheid: Ik begrijp het antwoord. Er wordt een antwoord geven op de gestelde vraag.
2. Woordenschat: De gebruikte woorden passen bij de gestelde vraag.
3. Grammatica: Er worden geen fouten gemaakt in de werkwoorden, meervouden en zinsopbouw.
4. Vloeiendheid: Het antwoord komt er vloeiend en makkelijk uit.
5. Samenhang: De voegwoorden, zoals 'maar, omdat, want, en, of' worden correct gebruikt.
De verwijswoorden, zoals 'hij, zij, die dat' worden correct gebruikt.
6. Verstaanbaarheid: Het antwoord is verstaanbaar.


* Als punt 1 onvoldoende is, is de score 0!

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions